ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1258 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-190

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1258
Datum uitspraak: 02-08-2011
Datum publicatie: 02-08-2011
Zaaknummer(s): 2010-190
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij haar klachten, die uit een burn-out bestonden, niet serieus heeft genomen en haar onheus heeft bejegend. Berisping.    

Datum uitspraak: 2 augustus 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

A ,

klaagster,

wonende te B,

tegen

C , bedrijfsarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna als de arts aan te duiden.  

1. Het verloop van de procedure

Het klaagschrift is op 29 september 2010 ontvangen. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling van de klacht door het College heeft plaats gevonden ter openbare zitting van 7 juni 2011. Klaagster is daarbij niet verschenen. De arts was wel aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr J.A. de Waard, advocaat te Goes.

2. De feiten

Klaagster heeft zich in juni 2010 ziek gemeld bij haar werkgever in verband met burn-out-klachten. Op 7 juni 2010 is zij door de arts opgeroepen bij de arbodienst voor zijn spreekuur. Klaagster heeft de arts op 14 juni bezocht. De arts heeft haar toen lichamelijk onderzocht, waarbij zij zich gedeeltelijk moest ontkleden. Bij het maken van een ECG ontstond bij klaagster de indruk dat zij werd vastgebonden aan de tafel. Na het onderzoek heeft de arts geconcludeerd dat klaagster niets mankeerde en in staat moest worden geacht om 8 uur per dag te werken. Klaagster heeft hierop een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV achtte klaagster volledig arbeidsongeschikt.

Op 23 juli 2010 heeft klaagster opnieuw een bezoek aan de arts gebracht. Zij werd opnieuw lichamelijk onderzocht. De arts kwam nu tot de conclusie dat klaagster 4 uur per dag kon werken. Klaagster heeft daarop wederom een deskundigenoordeel van het UWV gevraagd. Dit keer kwam het UWV tot eenzelfde conclusie als de arts.

Op 27 augustus 2010 volgde een derde bezoek aan de arts. Er vond opnieuw lichamelijk onderzoek plaats. De arts kwam tot eenzelfde conclusie als op 23 juli. Het UWV was het daar mee eens.

Op 10 september 2010 heeft de arts klaagster opnieuw onderzocht. Na dat onderzoek heeft hij haar gevraagd een plasje te doen. Klaagster heeft dit geweigerd. De arts kwam uiteindelijk tot eenzelfde conclusie als op 23 juli. Het UWV kwam hierop evenwel tot de conclusie dat klaagster arbeidsongeschikt was.

3. De klacht

Klaagster is van mening dat de arts haar klachten niet serieus heeft genomen. Hij heeft niet één keer op haar klachten, die uit een burn-out bestonden, gereageerd. Voorts stelt klaagster dat de arts haar neerbuigend heeft behandeld. In dit verband heeft klaagster aangevoerd dat de arts “Ach mevrouwtje toch” tegen haar heeft gezegd toen zij zei dat zij geen lichamelijke klachten had.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft in zijn verweerschrift de aantekeningen overgenomen die hij van de onderzoeken van klaagster heeft gemaakt. Hij is niet of nauwelijks op de klachten ingegaan.

5. De beoordeling

Het College kan zich niet met de door de arts gekozen handelwijze verenigen. Klaagster bezocht de arts in verband met klachten die op een burn-out konden wijzen. De arts had zijn onderzoek daarom in de eerste plaats op het bestaan van deze klachten moeten richten. Het College kan niet uitsluiten dat enig lichamelijk onderzoek hierbij ook nodig is geweest. Het onderzoek dat de arts blijkens zijn eigen aantekeningen heeft ingesteld, had evenwel een ander karakter en was niet geschikt of aangewezen om de klachten die klaagster aangaf, te objectiveren.

Tijdens de behandeling van de klacht ter zitting heeft het College de arts gevraagd hoe hij zijn taak opvatte. Ging het hem om een klachtgericht arbeidsgeneeskundig onderzoek van de persoon of richtte hij het onderzoek in algemene zin op de gezondheidstoestand van de onderzochte persoon? Het College heeft uit het antwoord dat de arts gaf, de overtuiging gekregen dat de arts de tweede benadering tot de zijne maakte. Het College is van oordeel dat de arts daarmee een onjuiste taakopvatting heeft. Wat daar verder van zij, in ieder geval kan niet aanvaard worden dat de arts in zijn functie als bedrijfsarts geen gericht onderzoek doet naar de klachten in verband waarmee hij wordt geconsulteerd.

De arts heeft niet weersproken dat hij klaagster heeft toegesproken zoals hierboven is weergegeven. Dergelijke woorden behoort een arts niet te gebruiken, tenzij daarvoor specifieke omstandigheden bestaan en de verhouding van de arts tot zijn patiënt zodanig is, dat deze daaruit medeleven van de arts zal opmaken. B ij de contacten met klaagster is daar onmiskenbaar geen sprake van geweest.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is. Het College acht na te noemen maatregel in overeenstemming met de ernst van de verwijten die de arts gemaakt moeten worden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

legt de arts een berisping op.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr R.P. Wijne, lid-jurist, drs R.H.P. van Beest, drs M. Bakker en prof. dr R.G. Pöll, leden-artsen, bijgestaan door mr J.P. Hoogland als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011.

voorzitter                                                                                             secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.