ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1257 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-153

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1257
Datum uitspraak: 02-08-2011
Datum publicatie: 02-08-2011
Zaaknummer(s): 2010-153
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, geen gegevens heeft opgevraagd bij de behandelend specialisten, een onjuiste FML heeft opgesteld en ten onrechte klager heeft voorgehouden dat de FML neits aan zijn positie binnen de politiedienst zou veranderen. Waarschuwing.    

Datum uitspraak: 2 augustus 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

                                                                               A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , bedrijfsarts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 17 augustus 2010. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 7 juni 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. L. Beij, advocaat te Utrecht.

2. De feiten

Klager werkt sinds 1994 als politie surveillant bij de politie E. Klager is 13 jaar geleden uitgevallen als gevolg van  klachten aan de rug, klachten van duizeligheid en hoofdpijn bij langdurig stilstaan, met name in geval van inzet bij grote evenementen. Klager heeft toen 6 maanden bedrust moeten houden. Uit onderzoek bleek sprake van een vernauwing ter hoogte van de onderste ruggenwervels. Nadien werd besloten dat klager zijn werkzaamheden gewoon kon uitvoeren, zij het met de beperking dat hij niet langer zou worden ingezet bij grote evenementen. Deze situatie heeft geduurd tot mei 2009 toen klager opnieuw ook voor diensten tijdens grote evenementen werd ingeroosterd. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij zijn leidinggevende die klager heeft aangemeld bij de bedrijfsarts om te bezien of de beperkingen bij klager nog steeds aanwezig waren.

Op 16 juli 2009 heeft een eerste bezoek van klager aan de arts plaatsgevonden. De arts heeft met klager gesproken over de aard van zijn beperkingen. Vervolgens heeft de arts medio

oktober 2009 nadere medische informatie opgevraagd bij de huisarts van klager welke informatie in januari 2010 door de arts werd ontvangen. Er is door de arts geen informatie opgevraagd bij de specialisten die klager destijds hadden behandeld. Er heeft geen terugkoppeling van het gesprek naar de werkgever plaatsgevonden. Later blijkt dat de werkgever klager voor een klein percentage ziek gemeld heeft na het consult van de arts.

Medio juli 2009 heeft klager zijn werkzaamheden volledig, inclusief diensten tijdens grote evenementen, hervat. Daarbij traden geen verdere problemen op.

Op 8 april 2010 heeft weer een gesprek met de arts plaatsgevonden. De arts heeft toen een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) opgemaakt op basis van de informatie van de huisarts en hetgeen klager aan de arts had meegedeeld. Een lichamelijk onderzoek bij klager door de arts heeft ook toen niet plaatsgevonden.

De conclusie was dat klager met beperkingen zoals in deze FML vermeld werkzaamheden kon verrichten. Klager heeft de arts aangegeven dat hij weldegelijk in staat was om zijn functie zonder beperkingen uit te voeren, en dat hij dat in de afgelopen maanden ook gedaan had. Klager heeft gesteld dat de conclusies in de FML kennelijk onjuist waren. Deze arts heeft de inhoud van de FML desondanks gehandhaafd en aan de werkgever toegezonden.

Op 22 april 2010 is klager om medische redenen uit zijn functie gezet waarna klager zes maanden een interne bureaudienst heeft gedraaid. Dit tegen de uitdrukkelijke wil van klager. Bovendien heeft de werkgever het verzuimpercentage van klager in die periode verhoogd.

In het kader van een Deskundigenoordeel heeft UWV klager per 6 september 2010 (beoordeling verzekeringsarts) volledig geschikt geacht voor eigen werk waarna klager zijn werkzaamheden in zijn oorspronkelijke functie, zonder beperkingen, heeft hervat.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij nalatig is geweest in zijn werkzaamheden doordat de arts geen eigen lichamelijk onderzoek bij klager heeft verricht en bovendien heeft nagelaten om gegevens van klager bij de behandelend specialisten op te vragen.

Verder is het klager gebleken dat toen hij de FML met zijn huisarts besprak, de huisarts concludeerde dat de FML niet in overeenstemming was met de informatie die hij de arts had verstrekt, althans dat de conclusies van de FML niet volgden uit die informatie.

De arts heeft klager ten onrechte voorgehouden dat de FML niets aan zijn positie binnen de politiedienst zou veranderen. Klager heeft door toedoen van de arts zijn vertrouwen in de arts  verloren en heeft bovenal door toedoen van de arts tijdelijk zijn functie niet kunnen uitoefenen.

4. Het standpunt van de arts

De arts stelt onder meer, dat hij op basis van zijn eigen bevindingen, de mededelingen van klager en de informatie die de arts van de huisarts van klager had ontvangen, een FML heeft opgesteld. De informatie die de arts daarvoor beschikbaar had, was daartoe voldoende en met elkaar in overeenstemming. Het verrichten van verder onderzoek dan wel het opvragen van verdere informatie bij specialisten was om die reden niet nodig.

De arts bestwist dat hij aan klager zou hebben gezegd dat de FML geen gevolgen zou hebben voor de door hem uit te voeren werkzaamheden. De arts betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld.

5. De beoordeling

5.1        De Wet Verbetering Poortwachter is er op gericht om de zieke werknemer zo snel mogelijk weer te laten terugkeren op het werk. De bedrijfsarts heeft hierin een belangrijke taak. Hem staan daartoe diverse richtlijnen ter beschikking.

5.2       Uit het dossier blijkt niet dat de arts voldoende eigen lichamelijk onderzoek bij klager heeft verricht naar de aanwezigheid van klachten. Dit had gezien de vraag van de werkgever over het al dan niet nog aanwezig zijn van die klachten, wel voor de hand gelegen. Dit klemt temeer nu de arts ook heeft nagelaten om mogelijk relevante informatie van de specialisten die klager in het verleden voor de klachten hadden behandeld, bij die specialisten op te vragen.

5.3       Ook heeft de arts pas zeer laat gereclameerd bij de huisarts van klager toen deze op de eerste brief van de arts niet reageerde. Een periode van ruim vier maanden acht het College onaanvaardbaar lang. Hierdoor is er onnodige vertraging ontstaan in de afwikkeling van zaken en in het bijzonder in het informeren van de werkgever naar aanleiding van diens verzoek om een (her) beoordeling van de aanwezigheid van beperkingen bij klager voor het uitvoeren van zijn functie.

5.4.      Bij verzuim wegens rugklachten dient de arts de richtlijn Aspecifieke lage rugklachten van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde te hanteren. Deze richtlijn schrijft uitdrukkelijk voor op welke wijze lage rugklachten dienen te worden onderzocht en beoordeeld. De in de richtlijn genoemde toetsingskaders zijn door de arts echter niet gevolgd. Zo is niet gebleken dat de arts eigen lichamelijk onderzoek bij klager heeft verricht, noch heeft de arts in de periode na het eerste besprek, de klachten gemonitord, zoals de richtlijn wel voorschrijft.

5.5       Bij het invullen van de FML is de arts nagenoeg uitsluitend – en naar het oordeel van het College, ten onrechte - uitgegaan van informatie die door de huisarts van klager aan de arts was toegezonden. Deze informatie was te summier om de conclusies van de arts te kunnen dragen. Hierdoor is de werkgever van klager onjuist geïnformeerd over eventuele beperkingen van klager die voor het uitvoeren van zijn functie van belang waren en zijn daaraan door de werkgever onjuiste conclusies verbonden. Dit valt de arts te verwijten.

5.6       De arts heeft de stelling van klager dat de arts hem zou hebben gezegd dat uitkomsten van de FML geen gevolgen voor het uitoefenen van de functie van surveillant zou hebben, weersproken. Het is voor het College niet vast te stellen wat er destijds exact tussen partijen is besproken. Dit klachtonderdeel zal daarom worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt de arts de maatregel van WAARSCHUWING op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, R.H.P. van Beest, M. Bakker en prof. dr. R.G. Pöll, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.