ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1176 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-092

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1176
Datum uitspraak: 14-06-2011
Datum publicatie: 15-06-2011
Zaaknummer(s): 2010-092
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de uroloog dat hij zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Schorsing van de inschrijving van de arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de wet BIG, voor de duur van twee maanden.

Datum uitspraak: 14 juni 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , uroloog,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna als de arts aan te duiden.

1. Het verloop van de procedure

Namens klaagster heeft mr. K. Lammers-Roselaar, advocaat te Rotterdam, een klacht ingediend, die op 21 mei 2010 door het College is ontvangen. De arts heeft hierop geantwoord middels een verweerschrift van zijn gemachtigde, mr. Ch.L. van den Puttelaar, eveneens advocaat te Rotterdam. Partijen hebben gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd. Op 6 april 2011 is nog een brief van klaagster en op 15 april 2011 een brief van de arts ontvangen. De behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 19 april 2011. Klaagster was daarbij niet aanwezig. Haar advocaat was dat wel. Voorts zijn de arts en diens advocaat verschenen. Beide advocaten hebben een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

De arts is verbonden geweest aan een ziekenhuis in B en heeft daar op 2 februari 2010 klaagster behandeld. In het kader van deze behandeling lag klaagster met ontbloot onderlichaam op de behandeltafel, terwijl de arts achter haar stond. De arts heeft toen zijn geslachtsdeel uit zijn broek gehaald. Klaagster heeft dit gezien, is hevig geschrokken en heeft zich aan de behandeling van de arts onttrokken.

3. De klacht

De arts heeft zich in ernstige mate aan seksueel grensoverschrijdend gedrag schuldig gemaakt.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft erkend zijn geslachtsdeel uit zijn broek te hebben gehaald, terwijl hij achter klaagster stond. Hij was op dat moment bezig met een rectaal onderzoek van klaagster. De arts heeft zijn verontschuldigingen aangeboden en zich onder behandeling gesteld van een psycholoog. Deze is tot de conclusie gekomen dat er bij de arts sprake is van een gedurende langere periode (jaren) al bestaande professionele en emotionele uitputting.

5. De beoordeling

De arts heeft tijdens de behandeling van klaagster die met een ontbloot onderlichaam op de behandeltafel lag, zijn geslachtsdeel uit zijn broek gehaald. Daarmee heeft hij zich aan ernstig grensoverschrijdend gedrag schuldig gemaakt. Dergelijk gedrag ondermijnt het vertrouwen dat patiënten in een arts moeten kunnen stellen. De arts onderschrijft dit ook, zodat het College hier verder niet op in behoeft te gaan.

De klacht is dus gegrond. Het College staat vervolgens voor de vraag welke maatregel in dit verband aan de arts moet worden opgelegd. Daaraan vooraf gaat nog de vraag of de arts een maatregel moet worden opgelegd.

De arts heeft aangevoerd een bewustzijnsvernauwing te hebben gehad en niet te hebben beseft wat hij deed. Hij meent daarom dat sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid of zelfs volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Het feit kan hem daarom niet of nauwelijks worden toegerekend, aldus nog steeds de arts. Het College kan zich hier niet mee verenigen. Het overweegt in dit verband dat de gestelde verminderde of zelfs afwezige toerekeningsvatbaarheid door de arts niet is onderbouwd. Hij stelt weliswaar dat een psycholoog een conclusie van deze strekking heeft bereikt maar hij heeft geen enkel stuk overgelegd, waaruit dit kan worden opgemaakt. Het College zal er daarom van uit gaan dat de arts voor zijn handelen verantwoordelijk kan worden gehouden.

Klaagster heeft aangifte gedaan bij de politie. Deze aangifte heeft niet tot een vervolging geleid omdat de officier van justitie tot de conclusie is gekomen dat de zaak geseponeerd diende te worden op grond van de “gezondheidstoestand van de verdachte”. Voorts is een onderzoek ingesteld door de inspectie voor de volksgezondheid. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de arts ernstig grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond, dat het bewaren van de noodzakelijke professionele afstand onder normale omstandigheden voor de arts geen probleem vormt, maar dat langdurige overbelasting hem tot zijn gedrag op 2 februari 2010 heeft gebracht. De inspectie acht de kans op herhaling van een dergelijk incident gering, doordat de arts zijn niet professionele optreden onderkent, zich onder behandeling heeft gesteld en bereid is afspraken met de inspectie te maken.

Uit het bovenstaande kan niet anders worden opgemaakt dan dat de arts zich bewust is geworden van de grenzen die hij zich zelf moet stellen om zijn beroep als arts te kunnen uitoefenen en dat kennelijk vertrouwen bestaat dat hij hiernaar ook zal kunnen handelen. Het College spreekt de hoop uit dat dit inderdaad het geval is. Dat doet er echter niet aan af dat het de arts wel een maatregel zal opleggen. In deze maatregel komt de ernst van het grensoverschrijdende gedrag tot uitdrukking. Het College zal met na te noemen maatregel volstaan, omdat het geen aanwijzingen heeft dat de arts zich eerder aan dergelijk gedrag heeft schuldig gemaakt en ook verder van bezwaren tegen de arts niet is gebleken.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

schorst de inschrijving van de arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, voor de duur van twee maanden.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, drs P.R.H. Vermeulen, prof. dr J.T. van Dissel en prof. dr J.H. van Bockel, leden-artsen, bijgestaan door mr V.J. Schelfhout-van Deventer als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2011.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.