ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1159 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-158

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1159
Datum uitspraak: 07-06-2011
Datum publicatie: 07-06-2011
Zaaknummer(s): 2010-158
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar onvoldoende heeft onderzocht, geen kweek heeft afgenomen en klaagster te laat heeft doorverwezen naar de specialist. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 7 juni 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van

A

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 24 augustus 2010. Namens de arts heeft mr. drs. P.A. de Zeeuw, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Partijen hebben afgezien van de repliek en dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 april 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

Klaagster was vergezeld van haar vriendin E. De arts werd bijgestaan door mr. de Zeeuw voornoemd.

2. De feiten

2.1 Klaagster, heeft op 3 mei 2010 de arts bezocht vanwege keelklachten en vaginale jeukklachten. Van laatstgenoemde klachten, waarvan klaagster eerder last heeft gehad, heeft de vorige huisarts middels een kweek geconstateerd dat er

sprake was van een schimmelinfectie. De arts heeft op 3 mei 2010 zonder nader onderzoek 3 Butoconazole vaginale capsules (eitjes) en 2 Diflucan tabletten (oraal) voorgeschreven.

2.2 Op 4 mei 2010 bezocht klaagster de arts wederom vanwege pijn in de rechter onderbuik, eenmaal braken en moeizame ontlasting. De klachten verminderden na plassen.

Bij onderzoek: temperatuur 37.3, soepele buik, indrukpijn aan rechteronderbuik, iets loslaatpijn (links meer dan rechts), litteken van laparoscopische ingreep, bij speculumonderzoek wat afscheiding te zien.

-Diagnose van de arts: vaginale infectie brandend van aard en een al langer bestaande obstipatie. Het beleid was: Metronidazol gedurende 1 week en Macrogol sachets tegen de obstipatie. Bij aanhoudende klachten diende klaagster de situatie opnieuw te laten beoordelen door de arts.

2.3 Op 5 mei 2010 is door de dienstdoende arts op de huisartsenpost Furadantine tegen een urineweginfectie en Diflucan tegen de vaginale afscheiding voorgeschreven.

2.4 Op 6 mei 2010 heeft klaagster contact gehad met een collega van de arts in dezelfde praktijk.

2.5 Op 11 mei 2010 heeft klaagster naar de praktijk van de arts gebeld met een verzoek om doorverwijzing naar de gynaecoloog. De arts wilde klaagster eerst zelf zien en heeft dit via de assistente aan klaagster laten weten. Van een consult door de arts is het niet gekomen.

Klaagster is op eigen initiatief naar het F te B gegaan, alwaar zij, na nader onderzoek van de baarmoederhals op 28 mei 2010, de diagnose ‘voorloper van baarmoederhalskanker’ te horen kreeg. Nadien is kanker geconstateerd en is klaagster op 3 augustus 2010 geopereerd.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts dat hij:

3.1 haar onvoldoende heeft onderzocht;

3.2 geen kweek heeft afgenomen van de vaginale afscheiding;

3.3 haar te laat naar de gynaecoloog heeft doorverwezen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College staat voor de vraag of de arts op 3 mei 2010 zonder nader onderzoek kon volstaan met het voorschrijven van medicatie tegen de vaginale klachten.

Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. De NHG-standaard (richtlijnen voor de huisarts) schrijft namelijk voor dat l ichamelijk onderzoek achterwege kan blijven bij klachten die identiek zijn aan die van een eerder aangetoonde candida-infectie (schimmelinfectie). Het College acht de voorgeschreven medicatie dan ook adequaat. Bovendien heeft de arts klaagster op 4 mei 2010 lichamelijk onderzocht en een speculumonderzoek gedaan. Het College heeft gezien het voorgaande op het onderzoek en het beleid van de arts geen aanmerkingen. Dit klachtonderdeel dient dan ook te worden afgewezen.

5.2 Het tweede verwijt betreft het feit, dat de arts geen kweek heeft afgenomen van de vaginale afscheiding. Op dit punt stelt de NHG-standaard dat ingeval een candida-infectie waarschijnlijk – de arts heeft op 3 en 4 mei 2010 hiervan in redelijkheid mogen uitgaan - laboratoriumonderzoek overbodig is, waarmee ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

5.3 Tenslotte verwijt klaagster de arts dat deze haar te laat heeft doorverwezen naar de gynaecoloog. Met de wetenschap achteraf was directe doorverwijzing naar de gynaecoloog op 3 mei 2010 inderdaad de aangewezen weg geweest. Echter, de klachten (vaginale jeuk zonder bloedverlies) en de bevindingen bij het speculumonderzoek vormden op 3 en 4 mei 2010 geen indicatie voor doorverwijzing naar de gynaecoloog. Of dit op 11 mei 2010 anders zou zijn geweest valt niet te zeggen. Klaagster heeft toen geen gevolg gegeven aan het terechte verzoek van de arts om naar de praktijk te komen voor nader onderzoek. Gezien het voorgaande is het College van oordeel dat de arts ook op dit punt geen verwijt te maken valt.

5.4 De slotsom is dan ook dat de klachten moeten worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Honée, M. Keus, A.J.M.F. Janssen en dr. J.W. van ’t Wout, leden-artsen en mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2011.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.