ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2008 T 221c
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1149 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-05-2011 |
Datum publicatie: | 31-05-2011 |
Zaaknummer(s): | 2008 T 221c |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar geen juiste medische zorg heeft verleend en een acute appendicitis over het hoofd heeft gezien. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 31 mei 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C , huisarts,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna als de arts aan te duiden.
1. Het verloop van de procedure
Bij brief van 5 december 2008 heeft E, schoonvader van klaagster, namens haar een klacht tegen de arts ingediend. Namens de arts heeft mr. M.C. Hoorweg-de Boer, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, een verweerschrift ingezonden. De schoonvader van klaagster heeft hierop gereageerd, waarna zijdens de arts een conclusie van dupliek is ingezonden. Vervolgens heeft klaagster laten weten dat zij geacht wil worden de klacht zelf te hebben ingediend. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 5 april 2011. Klaagster is daarbij niet verschenen. De arts was wel aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr. Hoorweg voornoemd.
2. De feiten
Klaagster heeft op 4 december 2008 kramp in haar buik gekregen en in verband daarmee contact gezocht met de huisartsenpost in F. Zij heeft zich vervolgens naar het G begeven en is daar door de arts onderzocht. Na het afnemen van de anamnese heeft de arts klaagster gevraagd op de onderzoekstafel plaats te nemen. De arts heeft de buik van klaagster onderzocht en constateerde daarbij een soepele buik. Er was geen sprake van druk- of loslaatpijn. Bij auscultatie klonk een heftige peristaltiek. Na het buikonderzoek heeft de arts klaagster gevraagd of zij kon huppelen. Klaagster heeft dit zonder moeite gedaan. De arts is vervolgens tot de waarschijnlijkheidsdiagnose gastro-enteritis gekomen. De volgende ochtend is klaagster opnieuw in genoemd ziekenhuis gekomen. Daar bleek sprake van een acute appendicitis, waarvoor klaagster is opgenomen.
3. De klacht
De klacht houdt in dat de arts klaagster niet de juiste medische zorg heeft verleend, waardoor hij een acute appendicitis over het hoofd heeft gezien.
4. Het standpunt van de arts
Het gaat in deze procedure om de vraag of de arts tijdens het consult zorgvuldig te werk is gegaan en aan zijn observaties op dat moment gerechtvaardigde conclusies heeft verbonden. Een beginnende appendicitis is in het algemeen moeilijk te diagnosticeren. De arts heeft klaagster onderzocht en heeft die diagnose of een ander acuut ziektebeeld op dat moment niet aannemelijk geacht. De mate van ziek zijn van klaagster en het onderzoek van de buik waren niet zodanig dat het paste binnen het ziektebeeld van een appendicitis.
5. De beoordeling
Het is te betreuren dat klaagster de dag na het onderzoek van de arts met een acute appendicitis opgenomen is moeten worden. Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat de arts deze aandoening hoe dan ook had moeten onderkennen en daarnaar nader onderzoek had moeten doen. Het College staat voor de vraag of de arts voldoende onderzoek heeft gedaan en op grond van zijn waarnemingen bij het onderzoek tot de gestelde diagnose is kunnen komen. Deze vragen beantwoordt het College in bevestigende zin. De arts heeft de buik van klaagster onderzocht en heeft geen aanwijzingen gevonden die er op wezen dat hij niet van de aanwezigheid van gastro-enteritis mocht uitgaan. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, ontmoet bij het College geen bedenkingen. In dit verband wijst het College er op dat de omstandigheid dat klaagster in staat was een huppeltje te maken, eerder een aanwijzing vormt dat klaagster geen ernstigere aandoeningen in haar buik had, dan dat daar wel van uit moest worden gegaan. Het College had zich kunnen voorstellen dat de arts de temperatuur van klaagster zou hebben opgemeten, maar acht het niet verwijtbaar dat dit niet is gebeurd. Er zijn geen aanwijzingen voor handen dat dan tot andere conclusies zou moeten zijn gekomen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat klacht ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is genomen door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, prof. dr. R.G. Pöll, dr. B. van Ek en dr. F.E. Ros, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.