ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-106
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-05-2011 |
Datum publicatie: | 31-05-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010-106 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar onjuiste bloeduitslagen heeft verstrekt en onjuiste gegevens in het medisch dossier heeft opgenomen. Eén klachtonderdeel gegrond. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 31 mei 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, arts
wonende te B,
de persoon over wie geklaagd wordt,
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is namens klager ingediend op 8 juli 2010 en is gevolgd door een brief van klager, ingekomen op 28 juli 2010. Namens de arts heeft mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam bij de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht, een verweerschrift ingediend. Namens klaagster is gerepliceerd door mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam, waarna is gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. Zijdens klaagster is nog een brief ingekomen op 14 maart 2011.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2011. Klaagster werd bijgestaan door mr. Van Baaren en de arts door mr Berkhoff-Muntinga.
2. De feiten
2.1 Klaagster was patiënt bij de arts van 9 januari 2002 tot en met 11 augustus 2008.
Klaagster consulteerde de arts geregeld en was bekend met een gestoorde glucosetolerantie.
2.2 In juni 2007 zag de arts klaagster in verband met jeukklachten aan hals en rug, waarvoor de arts cutivate crème voorschreef.
2.3 In augustus 2007 heeft de arts klaagster onder verdenking van een schimmelinfectie behandeld met een kuur antimycotica. Er leek verbetering op te treden en de arts adviseerde de cutivate crème geleidelijk af te bouwen. Vervolgens is de cutivate crème nog enkele malen na telefonisch verzoek herhaald.
2.4 In december 2007 meldde klaagster zich bij de arts met klachten van erge moeheid. Zij meldde toen geen andere klachten, ook niet van jeuk.
De arts heeft in verband met de vermoeidheidsklachten laboratoriumonderzoek laten verrichten. Daaruit bleek een licht verhoogd bloedsuiker en een matig verhoogd aantal lymfocyten met in de differentiatie atypische lymfocyten.
Aan klaagster is de uitslag van het laboratoriumonderzoek meegedeeld. Voor de verhoogde glucose is controle afgesproken. Verder is klaagster gemeld dat er geen ernstige afwijkingen bij het laboratoriumonderzoek waren gevonden en dat de moeheid waarschijnlijk door een virusinfectie werd veroorzaakt. De assistente heeft klaagster geadviseerd opnieuw een afspraak te maken als de klachten van moeheid binnen vier weken niet zouden overgaan.
2.5 In juni 2008 consulteerde klaagster de arts opnieuw. Zij klaagde nu over algehele jeuk over het gehele lichaam.
De arts liet het laboratoriumonderzoek herhalen.
Blijkens de uitslag op 12 juni 2008 was opnieuw sprake van lymfocytose met atypische lymfocyten. De arts heeft klaagster toen verwezen naar een internist-hematoloog. Vervolgens bleek klaagster te lijden aan leukemie.
2.6 Op 11 augustus 2008 heeft klaagster de praktijk van de arts verlaten en is zij overgestapt naar een andere huisarts.
3. De klacht
3.1 Klaagster verwijt de arts dat hij bewust twee jaar heeft gelogen over de bloeduitslagen van klaagster. Hoewel de arts steeds doorgaf dat deze goed waren, had daar – zeker ook gezien de door klaagster ervaren jeuk - al ruim twee jaar uit kunnen blijken dat klaagster leukemie had.
3.2 Verder heeft de arts volgens klaagster ten onrechte in het dossier vermeld dat klaagster naar psychiatrie werd verwezen: in feite was klaagster naar een psycholoog verwezen.
4. Het standpunt van de arts
4.1 Volgens de arts is er tot december 2007 op grond van de consulten met klaagster geen aanleiding geweest voor het doorverwijzen naar een specialistisch arts. De arts geeft aan dat hij het bloedbeeld in december 2007 niet heeft beschouwd als ernstig pathologisch maar meer passend bij een niet ernstige virusinfectie.
In juni 2008 heeft de arts klaagster direct doorverwezen naar de specialist.
De arts geeft aan dat hij alle uitslagen altijd met klaagster heeft besproken en dat hij niets voor haar heeft achtergehouden noch haar heeft voorgelogen.
4.2 De vermelding in het dossier ‘naar: psychiatrie’ betreft volgens de arts een administratieve code voor een verwijzing naar het RIAGG. Volgens de arts is hiermee geen uitspraak gedaan over enige problematiek van klaagster.
5. De beoordeling
5.1 Het College stelt voorop dat de behandeling ter zitting noch het dossier aanwijzingen opleveren dat de arts al vóór december 2007 beschikte over verontrustende uitslagen ten aanzien van klaagster. Dat de arts op basis van het bloedbeeld uit december 2007, gekenmerkt door een flinke lymfocytose, een viraal effect heeft verondersteld is naar het oordeel van het College in het licht van de waarnemingen uit het door de arts verrichte onderzoek niet onjuist of onzorgvuldig te achten. Wel had de arts na 4 tot 8 weken een controlemoment moeten inbouwen – bijvoorbeeld in de vorm van een herhaald bloedonderzoek - teneinde na te gaan of het veronderstelde virusbeeld verdwenen was zodat andere oorzaken voor de lymfocytose waren uitgesloten. Door dit na te laten is het onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest en daarvan dient de arts een tuchtrechtelijk verwijt te worden gemaakt.
5.2 Dat de arts in het dossier op een enkele plaats ‘psychiatrie’ heeft vermeld waar sprake was van een psycholoog, is naar het oordeel van het College niet te kwalificeren als een tuchtrechtelijk verwijtbaarheid, nu de arts een afdoende verklaring heeft voor de vermelding in het dossier en verder in geen enkel opzicht is gebleken dat de arts dat heeft gedaan om klaagster te stigmatiseren.
5.3 Het voorgaande leidt ertoe dat aan de arts een waarschuwing zal worden opgelegd.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt op de maatregel van WAARSCHUWING.
Deze beslissing is gegeven door: Mr P.A. Offers, voorzitter, Mr M.W. Koek, lid-jurist, Prof. Dr. R.G. Pöll, Dr. B. van Ek, en Dr. F.E. Ros, leden-artsen, bijgestaan door Mr. S.R.M.I. Roos- Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.