ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-137

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1134
Datum uitspraak: 24-05-2011
Datum publicatie: 24-05-2011
Zaaknummer(s): 2010-137
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts dat hij nalatig is geweest in de juiste behandeling van haar parodontitis. Klacht ongegrond.      

Datum uitspraak: 24 mei 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, tandarts,

wonende en werkzaam te B,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de tandarts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 28 juli 2010. De tandarts heeft een verweerschrift ingediend, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 29 maart 2011. Partijen zijn verschenen. De tandarts was vergezeld van zijn adviseur de heer D. Zij hebben hun standpunt mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1       klaagster, is van 16 augustus 2000 tot en met 11 mei 2009 onder behandeling geweest van de tandarts. De tandarts heeft in de (bij verweer overgelegde) “status en behandelhistorie” betreffende klaagster genoteerd, dat in 2000 is geconstateerd dat klaagster zeer ernstig gegeneraliseerde parodontitis had, overal pockets 7, 8, 9 mm en twee losse elementen (11 en 21); dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat de 11 en de 21 niet te behouden waren; dat klaagster dit naar haar zeggen begreep maar dat zij niet naar de parodontoloog wilde.

2.2       Uit de status blijkt verder dat klaagster op de volgende data een afspraak had bij de tandarts: 16-08-00, 15-09-00, 14-02-01,12-09-01, 13-03-02, 01-10-02, 01-04-03, 11-12-03, 06-07-2004, 09-12-04, 04-08-05, 29-03-06, 04-10-06, 11-04-2007, 27-11-07, 20-10-08 en 11-05-09.

2.3       Op deze status is voorts onder meer genoteerd:

(i)         dat klaagster  op 13-03-02 en 01-04-03 haar afspraak niet is nagekomen,

(ii)        dat op 16-08-00, 15-09-00, 06-07-04, 04-08-05, 04-10-06, 27-11-07 en 11-05-09 aan klaagster is verteld dat zij (ernstige) parodontitis/ een paroprobleem/losse tanden had,

(iii)       dat op 16-08-00, 15-09-00, 14-02-01,12-09-01 tegen klaagster is gezegd dat zij naar een parodontoloog moest en/of dat klaagster niet was gegaan,

(iv)       dat de tandarts een driemaandelijkse gebitsreiniging heeft aangeboden.

(iv)       dat er sprake was van een slechte mondhygiëne zonder verbetering (regelmatig in status genoteerd).

2.3       klaagster, die een erfelijke parodontitis heeft,  is in 2010 naar een andere tandarts gegaan. Enkele voortanden blijken verloren te zijn gegaan.

3. De klacht

Klaagster verwijt de tandarts dat hij nalatig is geweest in de juiste behandeling van haar parodontitis, waardoor zij al jaren met een minderwaardigheidscomplex rondloopt en haar tanden verliest. Zij wist naar haar zeggen niet dat zij een erfelijke parodontitis had waarvoor behandeling mogelijk was. Klaagster betwist dat geld het probleem was – zij is aanvullend verzekerd –, dat haar voortanden bij het eerste consult al losstonden en dat zij haar afspraken niet nakwam.

4. Het standpunt van de tandarts  

De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna zonodig zal worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       De klacht spitst zich toe op de wijze waarop de tandarts de parodontitis van klaagster heeft behandeld.

5.2       Naar het College begrijpt wist klaagster dat er met haar gebit het nodige mis was. Ze zegt immers zelf dat haar vorige tandarts haar niet serieus nam toen haar tanden begonnen te wijken en dat de tandarts een tandvleesontsteking constateerde. Hier komt bij dat diverse malen in de status is genoteerd dat haar is verteld dat ze parodontitis had (zie 2.3.ii).

5.3       De tandarts heeft in zijn schriftelijke reactie en ter zitting aangegeven dat hij herhaaldelijk tegen klaagster heeft gezegd dat ze naar een parodontoloog moest – volgens het College een aangewezen behandeling ingeval de tandarts zichzelf op dat gebied niet bekwaam acht –, maar dat klaagster dat niet wilde. Klaagster heeft betwist dat haar dit advies is gegeven, althans heeft aangevoerd dat ze dit zo niet heeft begrepen. Aan deze betwisting wordt voorbijgegaan, nu de tandarts veelvuldig anders in de status heeft genoteerd (zie 2.1, 2.3.ii en 2.3.iii).

5.3       Onder deze omstandigheden valt de tandarts niet tuchtrechtelijk te verwijten dat de inzet van zijn behandeling aanvankelijk is geweest controle, rootplanen, gebitsreiniging, sluiten van diastemen met composietrestauraties en poets-/mondhygiëneinstructies.

5.4       Wél vraagt het College zich af of de tandarts niet te lang is doorgegaan met deze behandelwijze die niet tot een duurzame oplossing zou kunnen leiden. Hoewel het beter zou zijn geweest indien de tandarts deze problematiek eerder, opnieuw en ten gronde, met patiënte had aangekaart, acht het College het achterwege blijven hiervan niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hierbij weegt mee dat er in de visie van de tandarts sprake was van een weinig gemotiveerde patiënte met een slechte mondhygiëne, die zijn instructies onvoldoende opvolgde. Onder deze omstandigheden is een beleid van “pappen en nathouden” te begrijpen.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen, althans onvoldoende, aanwijzingen zijn dat de tandarts, die tenslotte bij herhaling de kwestie van de paradontoloog heeft aangekaart, een slechte mondhygiëne constateerde en een patiënte die afspraken niet altijd nakwam, verwijtbaar tot deze indruk is gekomen.

5.5       De slotsom is dan ook dat de klacht moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, drs. H.C. Teune en drs. H.W. Luk, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.