ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1132 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 178
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1132 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-05-2011 |
Datum publicatie: | 24-05-2011 |
Zaaknummer(s): | 2009 T 178 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de psycholoog dat zij haar onderzoek van en gesprek met zijn zoontje niet zorgvuldig en niet onafhankelijk heeft uitgevoerd. Het onderzoek was volgens klager beïnvloed door vooringenomenheid, er was sprake van onzekere vaststellingen zonder eindconclusie of aanbeveling en een wetenschappelijke onderbouwing ontbrak. Klacht op een onderdeel gegrond. Berisping. |
Datum uitspraak: 24 mei 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de psycholoog.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 14 september 2009. De psycholoog heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 29 maart 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De psycholoog werd bijgestaan door E.
2. De feiten
2.1 Naar aanleiding van een verzoek van klager tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van zijn zoon F, en een omgangsregeling heeft de rechtbank bij beschikking van 28 mei 2008 een onderzoek bepaald door de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
De psycholoog was bij dit onderzoek betrokken als gedragsdeskundige.
2.2 De raadsonderzoeker heeft vervolgens gesprekken gevoerd met klager en zijn ex-partner (moeder van F). In het daaropvolgende multidisciplinair overleg werd besloten dat het gesprek met F door de psycholoog zou worden uitgevoerd. Dit gesprek vond plaats toen F 5 jaar oud was. Hierbij heeft de psycholoog gebruik gemaakt van spelmateriaal. In het - niet gedateerde – verslag van dit gesprek, genoemd “Vraagstelling voor diagnostisch gesprek met F”, staan naast de bevindingen van het verloop van het gesprek de volgende door de psycholoog geformuleerde vraagstelling en beantwoording:
1. Vraagstelling:
1. Welk beeld komt naar voren met betrekking tot de ontwikkeling van F?
2. Zijn er in zijn ontwikkeling specifieke belastende of belemmerende factoren te onderkennen?
3. Hoe beleeft F de huidige situatie?
4. Hoe is het beeld dat F heeft van zijn vader?
5. Welke overwegingen zijn uit het bovenstaande af te leiden met het oog op de advisering aan de Rechtbank?
2. bevindingen:
(…) Gevraagd naar zijn vader was F duidelijk in zijn uitspraken: hij zei niet naar zijn vader toe te willen. Als reden gaf hij aan dat hij er van uit ging dat zijn vader weer zou gaan schreeuwen en boos doen. Daarbij viel op dat hij in zijn uitlatingen niet een stereotiep verhaal vertelde, waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat hij alleen een lesje opzegde. Hij bleek enigszins te kunnen nuanceren: soms is hij wel nieuwsgierig naar zijn vader, maar toch wil hij er niet naar toe. Een dergelijke manier van uiten wordt vanuit de literatuur beschreven als indicator van authenticiteit.
3. Beantwoording van de vragen:
Ad 1. F lijkt zich leeftijdsadequaat te ontwikkelen. Qua taal maakt hij een enigszins vroegrijpe indruk. Dit lijkt enerzijds te wijzen op een goede verbale begaafdheid, anderzijds wordt het vaker gezien bij kinderen die te kampen hebben (gehad) met emotionele problemen: zij maken dan een spurt door in hun verbale ontwikkeling om greep te houden op hun gevoelens. In het laatste geval wijst het op een vorm van kwetsbaarheid.
Ad 2. Behalve de bovengenoemde verbale noodsprong zijn er geen belastende of belemmerende factoren gezien.
Ad 3. F lijkt zich in zijn huidige leefsituatie veilig te voelen. De relatie met zijn moeder wordt merkbaar als veilig beleefd, tevens is zij een basis van waaruit hij een voor hem vreemde situatie vol vertrouwen durft aan te gaan.
Ad 4. De beleving van F richting vader is thans vooral negatief gekleurd. Hij is daarin niet star, er zijn voorzichtige openingen in de vorm van nieuwsgierigheid naar vader.
Ad 5. De aanwezige ruimte in de beleving van F is positief en vraagt om behoedzaamheid. Het risico bestaat dat als hij nu, tegen zijn wil in, gedwongen wordt om het contact aan te gaan, hij in verzet zal komen waarbij zijn spontane nieuwsgierigheid kan worden beschadigd. Dit zal in de overwegingen met betrekking tot de omgang meegewogen moeten worden.
2.3 Naar aanleiding van het raadsonderzoek, waarvan het gesprek met F een onderdeel was, heeft de psycholoog met haar collega’s van de raad vervolgens een advies aan de rechtbank geformuleerd, waaraan haar verslag van het gesprek met F was gehecht. Dit advies is met klager besproken. De rechtbank heeft bij beschikking van 28 oktober 2009 het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning toegewezen en het verzoek om omgang afgewezen.
3. De klacht
De klacht behelst in de kern dat de psycholoog in het kader van haar betrokkenheid bij het onderzoek en het gesprek met F niet zorgvuldig en niet onafhankelijk heeft gehandeld.
De verwijten betreffen samengevat dat het onderzoek is beïnvloed door vooringenomenheid van de psycholoog, er sprake is van onzekere vaststellingen zonder eindconclusie of aanbeveling en een wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt. Klager vindt dat de ouders/klager ten onrechte niet bij het onderzoek van F zijn betrokken en verwijt de psycholoog oneigenlijk gebruik van titelatuur/vakbekwaamheid psycholoog.
4. Het standpunt van de psycholoog .
De psycholoog heeft haar betrokkenheid bij het raadsonderzoek uitvoerig toegelicht en de verwijten gemotiveerd betwist.
Een raadsonderzoek zoals hier aan de orde is, begint met een gesprek met de betrokkenen en een eerste multidisciplinair overleg (mdo) waarbij de gedragsdeskundige en de raadsonderzoeker altijd zijn betrokken, en zo nodig een juridisch deskundige en de teamleider.
De raadsonderzoeker voert vervolgens het onderzoek uit, bestaande uit gesprekken met ouders, het kind, medewerkers van scholen of andere informanten. De gegevens worden verwerkt in een voorlopig rapport, waarna in een besluitvormend mdo wordt besloten omtrent het advies aan de rechtbank en een eindrapport wordt opgesteld. Ook hierbij is de gedragsdeskundige betrokken.
In plaats van de raadsonderzoeker kan de psycholoog als gedragsdeskundige worden ingeschakeld voor een gesprek met een kind, onder andere indien er sprake is van een jong kind of een kind van wie bekend is dat er specifieke problemen te verwachten zijn. De deskundigheid van de gedragsdeskundige kan dan worden ingezet om ontwikkeling, gedrag, afweer en draagkracht van het kind in te schatten en/of te bezien of mogelijk diagnostisch onderzoek geïndiceerd kan zijn. Indien daartoe aanleiding is kan de gedragsdeskundige gebruik maken van enig materiaal uit het diagnostisch instrumentarium. In plaats van een gesprek kan ook een deelonderzoek plaatsvinden. In tegenstelling tot een gesprek, is in dat geval sprake van een specialistisch en uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek dat zich richt op een specifieke vraag binnen het raadsonderzoek.
De psycholoog heeft bij F geen diagnostisch onderzoek uitgevoerd, daarvoor was geen aanleiding, maar een gesprek. Om die reden drukt de psycholoog zich bij de beantwoording van de door haar voorafgaand aan het gesprek geformuleerde vragen voorzichtig uit en worden geen conclusies getrokken. Het is niet gebruikelijk om van alle bevindingen de wetenschappelijke bron te vermelden. De gedragsdeskundige wordt geacht zich de algemeen gangbare basiskennis eigen te hebben gemaakt en zich te baseren op de gangbare literatuur. Het advies aan de rechtbank is gebaseerd op het gehele raadsonderzoek en een raadsbesluit gebaseerd op een multidisciplinair besluit, waarvoor de teamleider verantwoordelijk is. De psycholoog draagt hiervoor geen eindverantwoordelijkheid. De psycholoog is verantwoordelijk voor haar eigen handelen, dat in dit onderzoek was beperkt tot het gesprek dat zij met F heeft gevoerd en deelname aan het multidisciplinair team.
4. De beoordeling
4.1. Op verzoek van de rechtbank heeft Raad in deze zaak een advies uitgebracht in het kader van het verzoek van klager om vervangende erkenning en een omgangsregeling. De psycholoog is bij het onderzoek in het kader van dit advies betrokken geweest, zowel in het mdo vanaf aanvang van het onderzoek als bij het besluit van de Raad tot het advies aan de rechtbank op grond van het gehele raadsonderzoek. Voor het onderzoek en het advies aan de rechtbank is de psycholoog mede-verantwoordelijk. In het kader van het onderzoek heeft de psycholoog een gesprek met het betrokken kind gevoerd. De psycholoog heeft met haar collega’s van de Raad in een multidisciplinair overleg, zoals volgt uit de daaropvolgende beschikking van de Rechtbank, besloten om op basis van het onderzoek de rechtbank negatief te adviseren omtrent de omgang tussen klager en F.
4.2. De psycholoog heeft naar aanleiding van het gesprek met het kind een verslag uitgebracht. Dit verslag kan, gelet op de inhoud en strekking, worden beschouwd als een rapportage, dat volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dient te voldoen aan de volgende criteria:
1. in het rapport dient op inzichtelijke en consistente wijze te worden uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt;
2. de in het rapport uiteengezette gronden moeten aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport;
3. de bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;
4. de rapportage beperkt zich tot de deskundigheid van de rapporteur;
5. de methode van onderzoek om te komen tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling kan leiden tot het beoogde doel, of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van de redelijkheid en billijkheid overschreden?
4.3. Het College is van oordeel dat het verslag van de psycholoog niet voldoende voldoet aan vorenstaande criteria, althans de beantwoording van de vragen niet voldoende toetsbaar en verifieerbaar is op basis van de daarin vermelde bevindingen in het gesprek en op onderdelen suggestief is.
Het verslag geeft geen inzicht in de aard van het gesprek en de wijze waarop dit is gevoerd.
In het verslag is niet weergegeven om welke reden(en) de psycholoog het gesprek voerde in plaats van de raadsonderzoeker en in hoeverre dit gesprek verschilde van een diagnostisch onderzoek en wat in dat geval onder het in het verslag zo genoemde ‘diagnostisch gesprek’ dient te worden verstaan.
Naast de duur en de datum van het gesprek is niet beschreven welke vragen aan f zijn gesteld, hoe zijn concrete antwoorden luidden en van welk (spel)materiaal daarbij gebruik is gemaakt.
De gerapporteerde bevindingen over het contact met klager zijn in dit verband niet voldoende concreet en daarbij ontbreekt feitelijke informatie. De psycholoog heeft ter zitting aangegeven met F te hebben gesproken over ‘papa toen je geboren was’ en papa toen je klein was’, maar geen zekerheid te hebben over de vraag of hiermee door F daadwerkelijk klager werd bedoeld, bijvoorbeeld door het tonen van een foto. Gezien de jonge leeftijd van F alsmede het feit dat hij al langere tijd geen contact had met klager, terwijl er inmiddels sprake was van (mogelijk) nieuwe partner(s) van zijn moeder, had het op de weg van de psycholoog gelegen om hiervan meer bevestiging te verkrijgen.
4.4. Gezien de zwaarwegende consequenties die een advies tot omgang heeft voor klager en zijn kind, had het op de weg van de psycholoog gelegen om haar negatieve uitleg in de beantwoording op dit onderdeel nader te onderbouwen aan de hand van feitelijke bevindingen.
4.5. De psycholoog is op zichzelf niet verantwoordelijk voor de beschikking van de rechtbank na een raadsonderzoek. Het College is van oordeel dat de psycholoog er in de stukken en ter zitting echter onvoldoende blijk van heeft gegeven zich de betekenis en waarde van haar rol (als rapporteur, mede-adviseur en enige psycholoog) bij het onderzoek en het advies van de Raad aan de rechtbank en de gevolgen daarvan voor (een van) de betrokkenen te realiseren. Dit klemt te meer gezien de uitspraak in dit verband van eerdere datum van het College in dit verband met kenmerk 2008H117, waarbij aan de psycholoog een waarschuwing werd opgelegd. Daarom kan niet worden volstaan met de lichtste maatregel, maar wordt een berisping aangewezen geacht.
4.6. Voor het overige is het College niet gebleken dat de psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College heeft geen aanwijzingen dat de psycholoog ten opzichte van klager althans in onderhavig onderzoek oneigenlijk gebruik zou hebben gemaakt van haar beroepstitel(s) of dat er sprake was van vooringenomenheid. Klager heeft aangegeven voor het gesprek met F niet in de vraagstelling te zijn gekend. De psycholoog heeft gesteld dat dit gebruikelijk is en dat zij ervan uit is gegaan dat de raadsonderzoeker ook in dit geval daartoe was overgegaan. Niet gebleken is dat de psycholoog in dit verband een verwijt kan worden gemaakt. Deze onderdelen van de klacht dienen dan ook te worden afgewezen.
5. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
Legt de psycholoog de maatregel van een berisping op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, E.S.J.
Roorda-de Man en J. Feenstra, leden-gezondheidszorgpsychologen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.