ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-038a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1113
Datum uitspraak: 17-05-2011
Datum publicatie: 18-05-2011
Zaaknummer(s): 2010-038a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij zich onheus heeft uitgelaten jegens haar, een verkeerde diagnose heeft gesteld en ten onrechte arbeidsgeschikt heeft bevonden en dat hij onprofessioneel heeft gehandeld. Klacht ongegrond.    

Datum uitspraak : 17 mei 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A , en

B,

wonende te C,

klagers,

tegen:

D ,

verzekeringsarts,

wonende te E ,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 3 maart 2010 en aangevuld bij brief ontvangen op 15 april 2010. De arts heeft verweer tegen de klacht gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 22 maart 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand.

2. De feiten

Klaagster was 2 avonden in de week, 11 uur, werkzaam bij F als helpende in de zorg voor dementerende mensen. De werkzaamheden betroffen onder andere helpen bij ADL activiteiten, en zorgen voor medicijngebruik.

Op 7 januari 2009 heeft klaagster zich ziek gemeld vanwege lage rugklachten. In eerste instantie is door de behandelend artsen geen verklaring gevonden voor de klachten. Verschillende therapieën vonden plaats en hielpen tijdelijk.

Eind januari 2010 diende de werkgever een aanvraag voor een deskundigenoordeel bij het UWV in. De vraag van de werkgever was of

1.      klaagster arbeidsgeschikt was voor eigen werk

2.      klaagster arbeidsgeschikt was voor eigen aangepast werk

3.      klaagster genoeg doet om weer aan de slag te gaan

Naar aanleiding van dit verzoek is klaagster door de arts gezien op zijn spreekuur op 3 februari 2010. De arts heeft klaagster lichamelijk onderzocht, het dossier bestudeerd en telefonisch contact opgenomen met de leidingevende van klaagster en met de bedrijfsarts. De telefoongesprekken zijn in aanwezigheid van klaagster gevoerd.

Op basis van deze activiteiten kwam de arts tot de conclusie dat klaagster in staat was haar eigen werk te verrichten.

Op 11 maart 2010 is klaagster onderzocht in het “ medisch backneck centrum” te C, waarbij de oorzaak van de pijnklachten middels een MRI-scan werd vastgesteld. Na 1 jaar therapie in het backneck centrum is klaagster klachtenvrij.

3. De klacht

Klagers verwijten de arts kort gezegd dat hij zowel verbaal als in medisch opzicht tekort is geschoten. Tijdens het onderzoek op 4 februari 2010 heeft de arts zich onbeschoft opgesteld en uitgelaten tegenover klaagster. Zijn taalgebruik daarbij was: “ hoe krijg je het voor elkaar om zo lang bezig te zijn. Ik vind het schandalig. Je gaat direct 100% aan het werk en je moet je schamen dat je dit zo lang voor elkaar hebt gekregen. En: ze hadden je al lang aan het werk moeten schoppen.” De arts heeft in bijzijn van klaagster contact opgenomen met de bedrijfsarts, waarbij hij zijn ongenoegen liet blijken over de gang van zaken. Daarbij heeft hij zich uitgelaten met de woorden “ dan zet je toch direct het loon stop. Ja mevrouw zit erbij, laat ze maar horen hoe ik er over denk. Ze moet als de donder gaan werken. En ik wil het vandaag nog rond hebben want ik ga op vakantie en ben pas over tien dagen weer terug”.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het kenmerk van een deskundigenoordeel, als door de arts is afgegeven, is dat deze binnen een kort tijdsbestek dient te worden afgegeven. Zeker ook tegen die achtergrond is het begrijpelijk en verantwoord dat de arts de werkgever en de bedrijfsarts in aanwezigheid van klaagster heeft gebeld. Het College kan zich voorstellen dat de arts zich heeft verbaasd over het trage verloop van het proces en het verzuimbeleid van de werkgever. Dat tijdens de telefoongesprekken irritatie over de aanpak van het verzuim door de werkgever heeft doorgeklonken is door de arts bevestigd en hij heeft hiervoor zijn excuses aangeboden. Het College acht dit enkele feit onvoldoende om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen vast te stellen. Wat betreft de overige uitlatingen zoals door klagers in de klacht worden omschreven, wordt overwogen dat deze niet zijn komen vast te staan, nu de arts deze uitspraken betwist en geen nader bewijs voorhanden is. Bij die stand van zaken kan het verwijt van klagers niet worden gevolgd en kan niet worden geconcludeerd dat de arts zich onheus heeft uitgelaten jegens klaagster. Dit oordeel berust niet op de opvatting dat aan de lezing van de arts meer waarde wordt toegekend dan aan die van klagers maar dat de bewijslast nu eenmaal op klagers rust. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.

5.2. Voorzover de klacht zich ook richt op het stellen van een verkeerde diagnose dan wordt dit onderdeel verworpen. Op het moment dat de arts klaagster onderzocht op zijn spreekuur was er door de behandelend artsen geen diagnose gesteld danwel een oorzaak voor de pijnklachten gevonden. De arts heeft klaagster onderzocht en daarbij de belastbaarheid getoetst. Bij dit onderzoek heeft de arts geen afwijkingen gevonden. Dat later door het backneckcentrum wel een diagnose kon worden gesteld doet daar niet aan af. De arts mocht en moest afgaan op de op dat moment bekende gegevens en de uitslag van het door hemzelf uitgevoerde lichamelijk onderzoek. Op basis hiervan kon de arts tot het oordeel komen dat klaagster geschikt was voor het verrichten van eigen werk.

5.3. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat de klacht ongegrond is en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, prof. dr. M.W. Hengeveld, prof. dr. J.H. van Bockel,  M. Bakker, leden-artsen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.