ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1078 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-087

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1078
Datum uitspraak: 03-05-2011
Datum publicatie: 03-05-2011
Zaaknummer(s): 2010-087
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij haar onheus heeft behandeld door bij haar een onderzoek te verrichten zonder noodzaak en zonder behoorlijke toestemming waardoor zij zich vernederd heeft gevoeld en bang is geweest. Voorts verwijt klaagster de arts dat haar vriendin niet bij een spreekuurbezoek aanwezig mocht zijn en zonder redelijk belang een vervolgafspraak werd gemaakt. Tenslotte verwijt klaagster de arts dat hij haar klacht niet serieus neemt door niet op haar brieven te reageren en niet inhoudelijk op de klacht in te gaan en niet is aangesloten bij een klachtencommissie. Alle klachtonderdelen, op een na, gegrond. Schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van drie maanden.

Datum uitspraak: 3 mei 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D,

wonende te E ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 17 mei 2010. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 8 maart 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld van haar zoon. De arts werd bijgestaan door mr. J.A.M. de Kerf, advocaat te Goes, die pleitaantekeningen heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klaagster, is eind augustus 2009 ziek gemeld voor haar werk als administratief medewerkster wegens burn-out klachten. In verband daarmee heeft klaagster op 11 september en 5 oktober 2009 (toen in gezelschap van een vriendin) het spreekuur van de arts als bedrijfsarts bezocht. Een volgend bezoek stond gepland voor 22 oktober 2009.

2.2 Op 13 oktober 2009 is bij klaagster, die al langer last had van goedaardige cystes in haar borst en daarvoor regelmatig werd onderzocht , – onverwachts – borstkanker gediagnosticeerd, in verband waarmee klaagster aan haar borst en in verband met gebleken uitzaaiingen is geopereerd en bestraald. Ook heeft klaagster chemokuren ondergaan. Klaagster heeft de arts op 14 oktober 2009 telefonisch op de hoogte gesteld van de geconstateerde borstkanker, waarna de arts het geplande spreekuurbezoek heeft verplaatst naar 20 oktober 2009.

2.3 Tijdens het spreekuurbezoek van 20 oktober 2009, waarbij eerdergenoemde vriendin niet aanwezig mocht zijn, heeft de arts aan klaagster vragen gesteld over haar burn-out en is de borstkanker ter sprake gekomen. Klaagster heeft de arts toen verteld dat zij op korte termijn geopereerd en verder behandeld zou worden. De arts heeft klaagster vervolgens lichamelijk onderzocht, waarbij de arts – ondanks dat klaagster bijna huilend aangaf dit onprettig en niet nodig te vinden – de beide ontblote borsten en klierloges van klaagster gepalpeerd. Na dit spreekuurbezoek heeft de arts een afspraak voor 19 november 2009 gemaakt. Op de vraag van klaagster waarom dit nodig was – klaagster moest immers op korte termijn geopereerd en nabehandeld worden – , heeft de arts geantwoord dat hij klaagster terug wilde zien en dat zij telefonisch een andere afspraak kon maken als dat niet mogelijk zou blijken.

2.4 Na het spreekuurbezoek van 20 oktober 2009 heeft de arts het dossier van klaagster op verzoek van de werkgever van klaagster overgedragen aan een andere bedrijfsarts.

2.5 Bij brieven van 23 november 2009, 26 november 2009, 9 december 2009 en 18 januari 2010 heeft klaagster de arts verzocht om adresgegevens van de klachtencommissie waarbij de arts is aangesloten. De arts heeft klaagster niet geantwoord, maar heeft deze brieven doorgezonden aan de werkgever van klaagster De arts is niet aangesloten bij een klachtenregeling

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts (a) zijn optreden bij het spreekuur van 20 oktober 2009, met name het onderzoek aan haar borsten, zonder noodzaak en zonder behoorlijke toestemming, waardoor klaagster zich vernederd heeft gevoeld en bang is geweest. Daarnaast wordt de arts verweten (b) dat klaagsters vriendin niet bij het spreekuurbezoek van 20 oktober 2009 aanwezig mocht zijn; (c) dat zonder redelijk belang een vervolgafspraak werd gemaakt voor 19 november 2009, (d) dat de arts niet heeft gereageerd op brieven van klaagster en (e) dat de arts niet is aangesloten bij een klachtencommissie.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft verweer gevoerd. Hierop zal hierna nader worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Omtrent het eerste klachtonderdeel (a) wordt als volgt geoordeeld.

Vooropgesteld wordt dat een lichamelijk onderzoek uitsluitend mag plaatsvinden met toestemming van de patiënt (artikel 7:450 BW). De arts heeft de door klaagster aangegeven gang van zaken bij het onderzoek op het spreekuur van 20 oktober 2009 (kort gezegd: bijna huilend tegenstribbelen en vervolgens gelaten het onderzoek ondergaan) niet weersproken, zodat geoordeeld wordt dat deze toestemming kennelijk heeft ontbroken, althans dat de arts niet zonder meer van de volledige instemming van klaagster uit heeft mogen gaan.

5.2 Daarnaast stelt het College ten aanzien van dit klachtonderdeel voorop (i) dat de arts zich dient te beperken tot zijn deskundigheidsgebied, (ii) dat het onderzoek door de (bedrijfs)arts in redelijke verhouding dient te staan tot het te bereiken doel, terwijl (iii) de minst belastende methode gehanteerd moet worden. Op al deze punten is de arts ernstig onder de maat gebleven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

De arts heeft ter zitting verklaard dat hij het lichamelijk onderzoek heeft verricht aan blote borsten en klierloges om de zogenaamde “nulstand” - de beperkingen van dat moment - te kunnen vaststellen en om klaagster gerust te stellen “dat het maar een klein knobbeltje zonder uitzaaiingen was”.

Naar het oordeel van het College behoort een dergelijk onderzoek niet alleen niet tot het deskundigheidsgebied van de bedrijfsarts, maar bovendien is de gehanteerde methode volstrekt ontoereikend om de waarnemingen te doen die de arts pretendeert. Dit blijkt al zonneklaar uit het feit dat de arts onjuiste uitspraken heeft gedaan over de afwezigheid van uitzaaiingen. De arts is dus in vergaande mate buiten zijn deskundigheidsgebied (i) getreden. De arts was niet tot een dergelijke diagnose bevoegd en heeft ten onrechte geprobeerd klaagster aldus gerust te stellen.

Ook heeft de arts het College niet kunnen overtuigen van het nut van het doel (ii) dat hem voor ogen stond, te weten het vastleggen van “de nulstand”. De arts heeft niet kunnen uitleggen, terwijl dat evenmin anderszins is gebleken, wat zijn belang was bij het vastleggen van de beperkingen op 20 oktober 2009, terwijl vaststond dat klaagster korte tijd daarna intensieve behandelingen wegens borstkanker zou moeten ondergaan en daardoor in ieder geval geruime tijd niet aan het arbeidsproces zou kunnen deelnemen.

Ook op dit onderdeel (iii) is de arts over de schreef gegaan. De door hem gehanteerde methode van onderzoek – het betasten van de blote borsten van klaagster – was disproportioneel en naar het College begrijpt uiterst belastend voor klaagster, juist in de toenmalige omstandigheden. Indien de arts meer informatie over de kanker had willen hebben, had hij zich eenvoudig met de behandelend artsen kunnen verstaan.

5.3 Klachtonderdeel (b) wordt verworpen. Hoewel de arts niet heeft aangegeven waarom hij de vriendin van klaagster niet bij het spreekuur van 20 oktober 2009 wilde hebben, kunnen er omstandigheden zijn waarbij het de voorkeur heeft dat arts patiënt ziet buiten aanwezigheid van derden. Naar het College begrijpt was hiervan in dit geval sprake.

5.4 Klachtonderdeel (c) is gegrond. Een vervolgafspraak binnen een maand, terwijl op korte termijn intensieve behandelingen (operaties, chemokuren en bestralingen) op het programma stonden dient zonder nadere bijzondere omstandigheden geen redelijk doel en was onnodig belastend voor klaagster. De arts heeft ook op dit punt niet kunnen uitleggen wat hem daarbij voor ogen stond. In ieder geval is gesteld noch gebleken dat de arts contact heeft gehad met de huisarts en/of specialisten/behandelaars van klaagster om een eventueel beleid mee af te stemmen.

5.5 De klachtonderdelen (d) en (e) zijn eveneens gegrond.

Op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (de artikelen 1 en 2) is iedere zorgaanbieder, dus ook de arts als zelfstandig gevestigde beroepsbeoefenaar, verplicht een regeling voor de behandeling van klachten te treffen en deze regeling op passende wijze onder de aandacht van zijn cliënten/patiënten te brengen. De arts heeft aan geen van beide verplichtingen voldaan. Niet alleen geeft de arts hiermee aan dat hij niet bereid is zich toetsbaar op te stellen, maar bovendien gaat het niet aan om de werkgever van een patiënte van het kennelijke voornemen van een werkneemster tot het indienen van een klacht tegen de bedrijfsarts door het toesturen van aan de arts gerichte brieven op de hoogte te stellen. Niet alleen is dit geen passende vorm van bekendmaking van de klachtregeling aan de patiënt, maar bovendien kan dit de geheimhoudingsplicht van de arts in de zin van artikel 7:457 BW raken.

5.6 De slotsom van dit alles is dat de klacht op vrijwel alle onderdelen gegrond is. Het College heeft zich ernstig beraden over de op te leggen maatregel. Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting tot de conclusie gekomen dat de arts op een flink aantal punten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en bovendien blijkens zijn houding ter zitting volstrekt geen inzicht heeft getoond in het onjuiste van zijn handelen. Medisch, juridisch en communicatief is de arts beduidend onder de maat gebleven. Dit is des te ernstiger, nu werknemers zoals klaagster in beginsel niet zelf hun bedrijfsarts kunnen kiezen maar gebonden zijn aan hetgeen de werkgever daaromtrent heeft geregeld. In deze afhankelijke positie past de bedrijfsarts extra zorg, juist ook op communicatief gebied. Daaraan heeft het geschort, in ieder geval op 20 oktober 2009 tijdens het spreekuurbezoek, maar ook nadien door de brieven van klaagster niet te beantwoorden. Hier komt bij dat het College de ogen niet kan sluiten voor een op dezelfde dag behandelde andere klacht tegen de arts (bekend onder nummer 2010-104), die bij uitspraak van heden eveneens gegrond is bevonden. Al deze omstandigheden in samenhang met het gebleken gebrek aan zelfinzicht en het ontbreken van voldoende bereidheid om zich toetsbaar op te stellen, brengen het College tot de conclusie dat niet te ontkomen valt aan na te melden zware maatregel. Hierbij heeft het College een tijdelijke verwijdering van de arts uit het zorgcircuit op het oog.

Daarom wordt als volgt beslist.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van

DRIE MAANDEN.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, M. Keus, A.J.M.F. Janssen en dr. I Dawson, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2011.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.