ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1020 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-077

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1020
Datum uitspraak: 12-04-2011
Datum publicatie: 12-04-2011
Zaaknummer(s): 2010-077
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar verkeerd heeft geïnformeerd over het resultaat van de verrichte ingrepen en de ingrepen onzorgvuldig heeft uitgevoerd, mogelijk door een foutieve techniek toe te passen. Klacht op diverse onderdelen gegrond. Berisping.

Datum uitspraak: 12 april 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

wonende te B ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 27 april 2010. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 februari 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

Klaagster heeft in 2009 de arts bezocht voor een botoxbehandeling in het gezicht. In de zomer van datzelfde jaar heeft klaagster de arts opnieuw bezocht, omdat zij een bovenooglidcorrectie wilde ondergaan. Klaagster leed aan de ziekte van Crohn en gebruikte immunosuppressiva. Op 27 augustus 2009 heeft de arts bij klaagster aan beide kanten een bovenooglidcorrectie uitgevoerd. Op 15 oktober 2009 heeft de arts vervolgens frontaal in de haargrens over 2 centimeter overtollige huid geëxcideerd. Op 10 november 2009 heeft hij nog huidsurplus in de hals verwijderd en in de linkerwang hyaluronzuur als vuller toegepast. Klaagster is nadien door haar eigen huisarts verwezen naar een plastisch chirurg voor herstelbehandelingen, die inmiddels hebben plaatsgevonden.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts dat zij aan de bovenooglidcorrectie lelijke littekens heeft overgehouden alsook hangogen, droge ogen en veel pijn. Deze problemen zijn ook blijven bestaan nadat de arts het resultaat heeft trachten te verbeteren door de huid strakker te trekken via twee sneetjes op het voorhoofd en twee sneetjes achter het oor.

De klacht luidt zakelijk weergegeven als volgt.

Klaagster verwijt de arts dat hij:

1. haar verkeerd heeft geïnformeerd over het resultaat van de verrichte ingrepen;

2. de ingrepen onzorgvuldig heeft uitgevoerd, mogelijk door een foutieve techniek toe te passen.

4. Het standpunt van de arts

De arts stelt dat hij klaagster heeft geïnformeerd over de techniek van een bovenooglidcorrectie en de risico’s heeft genoemd, waarna klaagster heeft ingestemd met de behandeling. De arts meent dat hij de behandelingen zorgvuldig heeft uitgevoerd. De arts voert nog aan, dat hij het verrichten van bovenooglidcorrecties voorlopig heeft gestaakt.

5. De beoordeling

5.1 Het college constateert in de eerste plaats dat er volgens partijen geen medische noodzaak was voor de bovenooglidcorrectie. Eveneens onweersproken is de stelling van de arts, dat hij in zijn praktijk niet werkt met schriftelijk gegeven informed consent (schriftelijke toestemming van patiënt).

Klaagster en de arts verschillen daarentegen van mening over de vraag, of de arts klaagster tevoren voldoende heeft geïnformeerd over de ingreep en het te verwachten resultaat. De arts stelt dat hij klaagster heeft gewezen op het verhoogde risico vanwege haar ziektegeschiedenis en dat hij haar een A4-tje heeft meegegeven met informatie over een bovenooglidcorrectie. Klaagster stelt daarentegen, dat de arts louter bevestigend heeft geantwoord op haar vraag of een bovenooglidcorrectie in haar geval verantwoord was. Klaagster betwist dat zij

schriftelijke informatie over de ingreep heeft ontvangen, of instructies over hoe zij de ogen na de ingreep diende te verzorgen. Ook over de daarop volgende ingrepen aan voorhoofd en hals en het inspuiten van een vuller stelt klaagster tevoren niet te zijn geïnformeerd. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat deze ingrepen bedoeld waren om het tegenvallende resultaat van de bovenooglidcorrectie te herstellen, terwijl de arts stelt dat deze ingrepen niet ter correctie plaatsvonden, maar op verzoek van klaagster die naar zijn zeggen om een facelift en een halslift had gevraagd. De opvattingen van partijen verschillen, ten slotte, eveneens over de vraag of klaagster na afloop tevreden was over de bovenooglidcorrectie. De arts stelt van wel en klaagster van niet.

Het college overweegt, dat het tot de informatieplicht van de arts behoort om de patiënt tevoren adequaat in te lichten over de aard van de behandeling, de risico’s, de vooruitzichten en eventuele alternatieven. Zeker bij medisch niet-noodzakelijke ingrepen als deze dient de arts zich er bovendien van te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen en op basis daarvan toestemming geeft voor de behandeling. De arts behoort hiervan tevens verslag te doen in het medisch dossier.

Het college stelt vast dat de originele patiëntgegevens ontbreken. De arts heeft aangevoerd dat hij met de hand een groene kaart bijhoudt van patiënten die uitsluitend bovenooglidcorrecties door hem laten verrichten en die geen deel uit maken van zijn praktijk. Het getypte verslag dat de arts als bijlage bij zijn verweerschrift heeft gevoegd, is naar zijn zeggen een uitwerking van de groene kaart van de behandeling van klaagster. Hij heeft dit verslag opgemaakt nadat hij kennis had genomen van de klacht die klaagster bij het Regionaal Tuchtcollege had ingediend.

Partijen hebben verschillende versies naar voren gebracht van de gang van zaken met betrekking tot de informatie over en de toestemming voor de verrichte ingrepen. Het college acht echter, wat betreft de informatie en toestemming, de verklaring van klaagster meer aannemelijk dan die van de arts, temeer daar deze zijn verslag pas achteraf heeft opgesteld. In dit verband verdient nog opmerking dat het geven van informatie alléén, zeker in een geval als dit, onvoldoende is, en dat de arts zich er zo veel mogelijk van moet vergewissen dat de patiënte de informatie ook begrepen heeft. Hier wreekt zich het achterwege blijven van het zogenaamde “schriftelijk gegeven informed consent”. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.2 Het tweede klachtonderdeel betreft de uitvoering van de verrichte ingrepen (de bovenooglidcorrectie en het weghalen van overtollige huid op het voorhoofd en in de hals) door de arts. Het college ziet zich allereerst voor de vraag gesteld, of de arts - als huisarts - bevoegd en bekwaam was om de bewuste heelkundige ingrepen te verrichten. Voor de bevoegdheid is van belang dat het hier gaat om voorbehouden handelingen. Op grond van artikel 36, lid 1 jo. 15 van de Wet BIG zijn artsen bevoegd tot het verrichten van heelkundige handelingen voor zover zij redelijkerwijs mogen aannemen dat zij beschikken over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van die handelingen. Of de arts ten tijde van de ingrepen ook voldoende bekwaamheid bezat, hangt onder meer af van de vraag of hij daartoe adequaat was opgeleid en of hij voldoende ervaring had. De arts voert aan, dat hij in een heelkundekliniek is geschoold in het uitvoeren van bovenooglidcorrecties en dat hij deze aanvankelijk onder supervisie heeft verricht. De arts brengt verder naar voren, dat hij ten tijde van de ingreep bij klaagster reeds enkele honderden van dergelijke correcties met goed gevolg had uitgevoerd. Het college acht het, gelet op de door de arts gegeven toelichting, aannemelijk dat hij over voldoende vaardigheden en ervaring beschikte voor het verrichten van een bovenooglidcorrectie bij klaagster. Geoordeeld wordt daarom dat de arts voor het uitvoeren van die ingreep voldoende bekwaam en derhalve bevoegd was. Niet is vastgesteld dat de ooglidcorrecties op een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze zijn uitgevoerd.

Anders oordeelt het college over de ingrepen die de arts nadien heeft verricht, namelijk het wegsnijden van overtollige huid van voorhoofd en hals. Dergelijke ingrepen zijn in de huisartsenpraktijk als ongebruikelijk en niet geëigend te beschouwen. De huidplooireducties van voorhoofd en hals op de wijze zoals uitgevoerd door de arts behoren niet tot behandelingen die binnen de beroepsgroep aanvaard zijn en waarvan de methode wetenschappelijk is beproefd. Nog los van de vraag of deze ingrepen bij klaagster al dan niet ter verbetering van het resultaat van de bovenooglidcorrectie zijn uitgevoerd, acht het college het onzorgvuldig dat de arts dergelijke cosmetische ingrepen bij klaagster heeft verricht. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond. Daarnaast verdient opmerking dat de medische verslaglegging van een en ander onvoldoende is geweest.

De slotsom is dan ook dat de arts op diverse onderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Na te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat de arts gemaakt moet worden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Geeft de arts een berisping.

Bepaalt dat deze beslissing zodra zij onherroepelijk is op voet van het bepaalde in artikel 71 van de wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, dr. B. van Ek, F.G.A.J. Hakvoort-Cammel en P.C.L.A. Lambrechts, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.