ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1019 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG1019 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-04-2011 |
Datum publicatie: | 12-04-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010-016 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat de ooglifting en kinlifting die hij bij haar heeft uitgevoerd zijn mislukt. Er zijn lelijke littekens blijven bestaan waarvan klaagster veel last heeft en het resultaat van de ingrepen is onvoldoende. Klacht deels gegrond. Berisping. |
Datum uitspraak: 12 april 2011
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , huisarts,
wonende te B ,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 27 januari 2010. Namens de arts heeft mevrouw
mr. J. Goudswaard, advocaat te ’s-Gravenhage, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 februari 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. Goudswaard voornoemd. Ter zitting is een getuige, de assistente tevens echtgenote van de arts, gehoord. De advocaat van de arts heeft een pleitnotitie overgelegd.
2. De feiten
Klaagster is via kennissen, die zich door de arts hadden laten behandelen, in contact gekomen met de arts. Zij heeft de arts verzocht om een ooglidlifting in verband met hangende ooghoeken en om een kin/halslift vanwege verslapping van de huid. In vervolg hierop is klaagster in de periode van juni tot en met oktober 2009 verschillende malen door de arts geopereerd, te weten aan de ogen en de kin/hals. Bij klaagster zijn forse littekens zichtbaar in de hals. Na de behandelingen door de arts is klaagster door haar eigen huisarts verwezen naar een plastisch chirurg. Deze heeft ten aanzien van de littekens in de hals een expectatief beleid voorgesteld aangezien er door eerdere huidreducties geen mogelijkheid meer is de littekens in een betere positie te brengen.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat de ooglidlifting en de kinlifting die hij bij haar heeft uitgevoerd volledig op een fiasco zijn uitgelopen. Klaagster heeft lelijke littekens en heeft veel last van roodheid en trekken van de littekens, terwijl de onderkin nog steeds hetzelfde toont als vóór de ingreep. Ook het resultaat van de ooglidlifting vindt klaagster onvoldoende.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Het College heeft op grond van hetgeen klaagster en de arts zowel schriftelijk als mondeling naar voren hebben gebracht geconstateerd dat beider lezingen in vele opzichten niet met elkaar overeenkomen.
Klaagster heeft gesteld dat haar tijdens een consult voorafgaand aan de ingrepen was verteld dat de ooglidlift zou worden uitgevoerd door de huid op de slapen weg te trekken en bij de oren vast te zetten. De kin-, respectievelijk halslift zou worden uitgevoerd door de huid strak te trekken en in de haargrens vast te zetten. De arts heeft volgens klaagster vervolgens op 6 juni 2009 de ingrepen aan de ogen en de hals uitgevoerd. Anders dan was afgesproken is bij beide ogen huid boven de ogen weggesneden en is bij de kin/halslift huid weggesneden en de resterende huid strak getrokken en in de nek vastgezet.
De arts daarentegen heeft meegedeeld dat klaagster op 11 juni 2009 op haar verzoek alleen een blefaroplastiek heeft ondergaan. Er deden zich geen complicaties voor en volgens de arts was klaagster tevreden over het resultaat, hetgeen zou blijken uit het feit dat zij hem in augustus 2009 heeft verzocht om bij haar een halslift toe te passen. De arts heeft klaagster meegedeeld dat een halslift niet tot zijn deskundigheid behoorde en voorbehouden is aan een plastisch chirurg, maar dat hij wel huidsurplus uit de hals kon verwijderen om de huid van de hals strakker te krijgen. De arts heeft op 11 augustus 2009 bij klaagster beiderzijds in de hals een huidreep over een lengte van ongeveer 7 cm verwijderd. Toen ongeveer veertien dagen later de hechtingen werden verwijderd, was de huid in de hals enigszins rood. De arts heeft klaagster toen geïnformeerd over mogelijke keloïdvorming.
Klaagster bestrijdt deze lezing. Haar verhaal luidt dat zij tijdens een consult op 1 juli 2009 de arts te kennen heeft gegeven ontevreden te zijn over het resultaat van beide ingrepen. Als gevolg van de ingreep aan de hals had klaagster veel last van roodheid en trekken van de littekens, die steeds dikker werden, terwijl de onderkin nog steeds hetzelfde toonde als vóór de ingreep. De arts heeft volgens klaagster tijdens dit consult injecties met ontstekingsremmers in de littekens in de hals gespoten en aangeraden een hersteloperatie van de kin/halslift te ondergaan om het resultaat te verbeteren.
Klaagster heeft voorts aangevoerd de arts een kans tot herstel te hebben gegeven, omdat zij meende dat zij dat moest doen en dat het resultaat dan weer goed zou worden. Op 10 oktober 2009 hebben de hersteloperaties plaatsgevonden. Om het resultaat van de ooglidlift te verbeteren is huid op de slapen weggetrokken en bij de oren vastgezet (zoals vóór de eerste ingreep was afgesproken). In de hals is een reep huid bij de littekens verwijderd en opnieuw gehecht. Op 16 oktober 2009 zijn niet alle hechtingen verwijderd aangezien bloeding van de huid optrad. Op 23 oktober 2009 heeft klaagster verzocht alle overige hechtingen te verwijderen. Twee dagen later heeft klaagster zich weer tot de arts gewend omdat de littekens een brandend gevoel gaven. De arts heeft toen een recept uitgeschreven voor Dermatix. Door het gebruik van deze zalf verergerde evenwel het brandend gevoel, zodat klaagster het gebruik ervan heeft gestaakt.
De arts heeft, anders dan klaagster, meegedeeld dat klaagster i n oktober 2009 bij hem is gekomen met het verzoek de huid van haar hals nog iets strakker te trekken. Noch met betrekking tot de oogleden noch met betrekking tot de littekens aan de hals had zij volgens de arts klachten. De arts heeft klaagster meegedeeld dat het mogelijk was om een keloïdexcisie toe te passen en heeft haar vervolgens geïnformeerd over het infectierisico, recidief keloïdvorming en mogelijke spanning van de huid. Klaagster heeft de arts verzocht deze behandeling bij haar uit te voeren en op 10 oktober 2009 heeft een keloïdexcisie plaatsgevonden. De arts stelt het risico van deze ingreep samen met klaagster te hebben afgewogen. Toen de laatste hechtingen op 23 oktober 2009 waren verwijderd, had klaagster volgens de arts geen klachten en waren de littekens rustig. Uit voorzorg heeft de arts een recept voor Dermatix uitgeschreven.
Gezien de grote verschillen in de lezingen van partijen kan het College niet vaststellen wat - voordat de ingrepen plaatsvonden - daadwerkelijk is besproken, wanneer de verschillende ingrepen zijn uitgevoerd en of klaagster zich al dan niet met klachten tot de arts heeft gewend. Wel is vast komen te staan dat klaagster om cosmetische ingrepen, te weten een ooglift en kin/halslift, heeft gevraagd en dat de arts bij klaagster in ieder geval één maal een blefaroplastiek en twee maal excisie van huid in de hals heeft uitgevoerd, de tweede maal in de vorm van een keloïdexcisie.
Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de arts – als huisarts – bevoegd en bekwaam was om de bewuste ingrepen te verrichten. Voor de bevoegdheid is van belang dat het hier gaat om ‘voorbehouden handelingen’. Op grond van artikel 36, lid 1 jo. 15 van de wet BIG zijn artsen bevoegd tot het verrichten van heelkundige handelingen voor zover zij redelijkerwijs mogen aannemen dat zij beschikken over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van die handelingen. Of de arts ten tijde van de ingrepen ook voldoende bekwaamheid bezat, hangt onder meer af van de vraag of hij daartoe adequaat was opgeleid en of hij voldoende ervaring had.
De arts heeft toegelicht dat hij zich door scholing zowel in als buiten ziekenhuizen, door nascholing en het verrichten van een groot aantal heelkundige ingrepen, aanvankelijk onder supervisie, heeft bekwaamd in het uitvoeren van onder meer blefaroplastieken. Hij heeft naar zijn zeggen reeds meer dan honderd van dergelijke correcties met goed resultaat uitgevoerd.
Het College acht het, gelet op de door de arts gegeven toelichting, aannemelijk dat de arts op het gebied van blefaroplastieken over voldoende vaardigheden en ervaring beschikte en derhalve voor deze ingrepen voldoende bekwaam en derhalve bevoegd was. Er zijn geen aanwijzingen dat de blefaroplastieken in casu onjuist of onzorgvuldig zouden zijn uitgevoerd. Dat klaagster met het resultaat niet tevreden was, betekent niet zonder meer dat de arts in dit verband tekort zou zijn geschoten. De klacht voor zover die de blefaroplastiek betreft is daarom ongegrond.
Het is voor het College evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat de arts over voldoende vaardigheden en ervaring beschikte en dus voldoende bekwaam en bevoegd was om, zoals in casu is geschied, een excisie van huidsurplus - om een kin/halslift na te bootsen -, uit te voeren. Hierbij komt dat excisie van huidsurplus van de hals om een kin/halslift na te bootsen in de aard een ongebruikelijke ingreep is. De methode is niet wetenschappelijk beproefd en de ingreep biedt slechts een tijdelijke oplossing voor de problemen van verslapping van de huid. De ingreep kan dan ook niet worden beschouwd als de geëigende behandeling voor het door klaagster gesignaleerde probleem. Het College is voorts van oordeel dat toen na de eerste ingreep keloïdvorming optrad, de arts de keloïdexcisie niet had moeten en mogen uitvoeren, maar klaagster had moeten verwijzen naar een deskundige op dit gebied, te weten een plastisch chirurg. Keloïdexcisie na eerder verwijderen van huidsurplus vraagt om extra deskundigheid, aangezien de kans groot is dat er zich na de ingreep weer problemen zullen voordoen omdat door de keloïdexcisie de huid nog strakker komt te staan, hetgeen in casu ook is geschied. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Het College gaat tenslotte ambtshalve nog in op de vraag of er sprake was van geïnformeerde toestemming voor de verrichte ingrepen. De arts heeft gesteld dat klaagster voorafgaand aan de ingrepen door hem is geïnformeerd en toestemming heeft gegeven voor de ingrepen. Partijen verschillen evenwel van mening over de inhoud van verstrekte informatie, zodat het ook de vraag is waarvoor toestemming is verleend. De arts heeft een getypt verslag over de behandeling van de hals bij zijn verweerschrift gevoegd en later een afschrift van de patiëntenkaart overgelegd. De gegevens hierin zijn evenwel summier en onvolledig en voorts inconsistent, zodat de arts naar het oordeel van het College zijn vorenvermelde stelling op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt. Het college overweegt, dat het tot de informatieplicht van de arts behoort om de patiënt tevoren adequaat in te lichten over de aard van de behandeling, de risico’s, de vooruitzichten en eventuele alternatieven. Zeker bij medisch niet-noodzakelijke ingrepen als deze dient de arts zich ervan te vergewissen dat de patiënt de
informatie heeft begrepen en op basis daarvan toestemming geeft voor de behandeling. De arts behoort hiervan tevens verslag te doen in het medisch dossier. Het College stelt vast dat hiervan in casu niet is gebleken.
Na te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat de arts gemaakt moet worden.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
Legt de maatregel van berisping op.
Bepaalt dat deze beslissing zodra zij onherroepelijk is op voet van het bepaalde in artikel 71 van de wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,
mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, dr. B. van Ek, F.G.A.J. Hakvoort-Cammel en P.C.L.A. Lambregts, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris .
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.