ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0970 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-140

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0970
Datum uitspraak: 22-03-2011
Datum publicatie: 23-03-2011
Zaaknummer(s): 2010-140
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat zij door misbruik te maken van de geestelijke omstandigheden van zijn dochter klager heeft verhinderd met de behandelaren van patiënte in contact te komen en dat de politie is ingeschakeld om klager uit de kliniek te verwijderen. Voorts verwijt klager de psychiater dat zij tijdens een familievoorlichtingsavond heeft gelogen door te stellen dat er een landelijk tekort is aan vaste psychiaters. Klacht afgewezen        

Datum uitspraak: 22 maart 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , psychiater,

kantoorhoudende te B ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift, met bijlagen, is ontvangen op 5 augustus 2010. Namens de arts heeft mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn, tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 25 januari 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling nader toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. Westenberg voornoemd.

2. De feiten

Klager is de vader van mevrouw D, hierna patiënte. Zij woonde, sinds de echtscheiding van haar ouders, bij de moeder thuis.

Patiënte was ambulant onder behandeling bij de psychiatrische kliniek E, F te B. Vanaf eind februari 2008 had zij geen vaste psychiater meer, maar was ze onder behandeling van interim-psychiaters werkzaam bij de F te B. Patiënte heeft zich op 28 april 2009 van het leven beroofd.

3. De klacht

Vanaf haar 17e tot haar 27e jaar was klager altijd betrokken geweest bij het ziekteproces van zijn dochter. Klager heeft zijn dochter voor het laatst gezien eind 2007. Sinds februari 2008 had zij geen vaste psychiater meer, waarna het contact met zijn dochter helemaal is weggevallen.

Klager heeft sinds die tijd herhaaldelijk verzocht om de behandelaren van zijn dochter te spreken en heeft alles gedaan wat binnen zijn vermogen lag om als vader op te komen voor de geestelijke gezondheid van zijn dochter. Helaas was alles tevergeefs.

Klager verwijt de arts, kort samengevat, dat:

-         zij door misbruik te maken van de geestelijke omstandigheden van zijn dochter  klager heeft verhinderd om in contact te komen met de behandelaren van zijn dochter (klager had met hen willen praten over de behandelmethode c.q. de voorgeschreven medicijnen);

-         zij de politie heeft gebeld om klager uit de kliniek te verwijderen;

-         zij tijdens een familievoorlichtingsavond in 2008 heeft gelogen door te stellen dat  toen sprake was van een landelijk tekort aan vaste psychiaters.

4. Het verweer en standpunt van de arts

Namens de arts heeft mr. Westenberg primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen twee en drie daar deze geen verband houden met de behandeling van patiënte noch met enig ander medisch handelen. Voor het eerste klachtonderdeel geldt dat patiënte, die geen contact meer met haar vader heeft willen hebben, geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van inlichtingen aan klager over haar gezondheidstoestand, zodat dat onderdeel ongegrond is. De arts heeft niet rechtstreeks met de gezondheidstoestand van patiënte te maken gehad noch met enig ander medisch handelen.

Mr. Westenberg heeft secundair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       Het College verwerpt het primaire verweer van de arts – voor zover dit de laatste twee klachtonderdelen betreft - en acht klager wél ontvankelijk in zijn klacht. Het verband tussen de verweten gedragingen en de op de gezondheidstoestand van patiënte gerichte handeling is niet zo ver verwijderd, dat deze niet aan een oordeel van de tuchtrechter kunnen worden onderworpen.

Ambtshalve wordt nog geoordeeld, dat uit de stellingen van de arts blijkt dat zij in haar hoedanigheid van directeur behandelzaken zich heeft beziggehouden met de gezondheidstoestand van patiënte. De arts was als “bemiddelaarster”, zoals zij zich heeft genoemd, betrokken bij het beleid betreffende patiënte; zij heeft de behandeling van patiënte geaccordeerd en controle uitgeoefend op de behandeling van de betrokken hulpverleners. De arts heeft verder meermalen contact gehad met klager om de behandeling van patiënte te bespreken. Zij was aldus betrokken bij de behandeling en is om die reden op haar handelingen tuchtrechtelijk aan te spreken.  

5.2       In het klaagschrift komt duidelijk naar voren dat klager van mening is dat er sprake is geweest van een falende hulpverlening binnen de F. Het College kan evenwel uitsluitend een oordeel geven over een concreet verwijt jegens een bij naam genoemde hulpverlener. Op het algemene verwijt betreffende falende hulpverlening binnen de F kan dus niet worden ingegaan. Het College zal zich daarom beperken tot de drie door klager geuite concrete verwijten jegens de aangeklaagde arts.

5.3       Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt, dat de arts klager heeft verhinderd om in contact te komen met de behandelaren van zijn dochter (patiënte). Het College oordeelt dat dit, gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, niet is komen vast te staan.

Als vaststaand moet worden aangenomen dat patiënte  in de laatste maanden van haar leven  geen contact heeft gewild met klager. Deze heeft ook niet ontkend dat zijn dochter geen contact meer met hem wilde, op één keer na, toen zij klager zelf belde, maar naar zijn zeggen tijdens dat gesprek verklaarde dat zij niet met klager wilde spreken over haar behandeling.

Patiënte was in die laatste fase onder ambulante behandeling en had dus alle mogelijkheden om met klager in contact te komen. Daarvan uitgaande is voor het verwijt, dat de arts misbruik makende van haar bevoegdheden het contact tussen dochter en vader heeft verhinderd, geen grond.

5.4       Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt, dat de arts de politie heeft ingeschakeld om klager uit de kliniek te laten verwijderen. Op basis van de overgelegde stukken en op basis van hetgeen ter zitting is verhandeld, is onvoldoende gebleken dat de politie niet mocht worden gebeld. Klager had de kliniek onaangekondigd bezocht en had daarbij, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard, een voorwerp in zijn hand. De arts heeft verklaard dat klager voor de medewerkers van de kliniek bedreigend over kwam. Toen klager verzocht werd de kliniek te verlaten, heeft hij aan dat verzoek niet direct voldaan. Dit is pas gebeurd op het moment dat een medewerker aanstalten maakte de politie in te schakelen. Ook dit klachtonderdeel dient te worden verworpen. Van een verwijt aan de medewerker of aan de arts kan dus geen sprake zijn.

5.5       Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat de arts tijdens een familievoorlichtingsavond in 2008 heeft gelogen door te stellen dat er op dat moment sprake was van een landelijk tekort aan vaste psychiaters. Een oordeel over een dergelijke uitspraak zal achterwege gelaten worden, daar niet gebleken is dat deze op een voorlichtingsavond door de arts gemaakte algemene opmerking de individueel verleende gezondheidszorg aan de dochter van klager nadelig heeft beïnvloed. Daarom wordt ook dit laatste klachtonderdeel verworpen.

Gelet op hetgeen hierboven onder 5.3, 5.4 en 5.5 is overwogen, komt het College tot de slotsom dat de klacht voor alle onderdelen als ongegrond dient te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist;  M. Keus, P.R.H. Vermeulen en R.H.P. van Beest, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.