ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0969 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-037

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0969
Datum uitspraak: 22-03-2011
Datum publicatie: 23-03-2011
Zaaknummer(s): 2010-037
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn positie en rol in relatie tot de werkgever slecht heeft gecommuniceerd, waardoor klager het vertrouwen in hem heeft verloren. Ook verwijt klager de bedrijfsarts dat zijn diagnose kennelijk onzorgvuldig en onjuist was en zijn advies niet conform de STECR-richtlijnen, zijn wijze van bejegening van klager bedreigend en intimiderend was en hij klager op heeft ontvangen in een niet voor het doel van een spreekuur ingerichte ruimte ten kantore van de werkgever. Voorts verwijt klager de bedrijfsarts dat hij voorbij is gegaan aan alle verzoeken van klager, en de belangen van klager als werknemer en patiënt onvoldoende objectief heeft behartigd. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 22 maart 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , arts,

wonende te B ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 3 maart 2010. De arts heeft bij brief van 8 april 2010 op de klacht gereageerd, waarna bij brieven van 27 april 2010 en 30 april 2010 is gerepliceerd en bij brief van 29 mei 2010 is gedupliceerd. Nadat de arts had verzocht om in het vooronderzoek mondeling gehoord te worden maar klager had laten weten dat hij niet gehoord wilde worden, heeft de arts daarvan afgezien. Wel heeft de arts telefonisch een reactie gegeven die is vastgelegd in een telefoonnotitie, waarop klager heeft gereageerd bij brief van 14 oktober 2010. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 25 januari 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1              Klager had op 28 december 2009 een gesprek met zijn werkgever, waarin deze klager confronteerde met zijn disfunctioneren en hem een voorstel deed tot aanpassing van diens werk naar een ondersteunende functie.

2.2              Op 30 december 2009 heeft klager zich ziekgemeld bij zijn werkgever, die de ziekmelding niet accepteerde. De werkgever heeft de arts, die als zelfstandig bedrijfsarts werkzaam is, vervolgens benaderd met het verzoek om contact te zoeken met klager. Diezelfde dag zocht de arts telefonisch contact met klager en adviseerde hij deze om na een zekere time-out weer met de werkgever te gaan praten. Nadat de arts – op verzoek van klager - had getracht klagers huisarts te bereiken, maar tevergeefs, heeft hij overleg gehad met diens vervanger, die – na raadpleging van het medisch dossier van klager – aangaf geen belemmering te zien in voortzetten van de gesprekken tussen werkgever en klager. De arts heeft klager vervolgens opnieuw gebeld en – onder verwijzing naar het overleg met de vervangende huisarts – geadviseerd om op 4 januari 2010 met de werkgever te overleggen hoe de gesprekken en time-out – in de regel maximaal 14 dagen - vorm zouden krijgen.  Hierop werd klager boos en heeft hij de verbinding verbroken. Klager heeft hierna de telefoon niet meer opgenomen.

Op basis van deze telefonische contacten heeft de arts diezelfde dag een diagnose gesteld en de werkgever het volgende schriftelijke advies gegeven:

‘In overleg met werkgever en cliënt eigen werk voortzetten….Voortzetten van eigen werk en conform voorstel van de werkgever momenteel een time-out conform advies STECR bij arbeidsconflicten….Bedrijfsarts ziet geen ziekte of gebrek welke aanleiding geeft tot arbeidsongeschiktheid en adviseert werkgever en werknemer met elkaar in overleg te treden omtrent de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.’

2.3              Eveneens op 30 december 2009 heeft de werkgever aan klager laten weten de ziekmelding niet te accepteren en deze te beschouwen als werkweigering.

2.4              Op 4 januari 2010 heeft werkgever klager uitgenodigd voor een oriënterend gesprek. Klager is hier niet verschenen en heeft de huisarts met de werkgever laten bellen.

2.5              Op 5 januari 2010 heeft de arts, weer op verzoek van werkgever, opnieuw contact opgenomen met klagers huisarts, aan deze uitleg gegeven over het STECR-protocol en aangegeven dat werkgever klager op 8 januari 2010 weer zou uitnodigen voor een gesprek.

2.6              Klager is hierop uitgenodigd om op 8 januari 2010 langs te komen op het kantoor van werkgever. Klager is niet gekomen. Klagers rechtsbijstandverlener heeft aan de arts meegedeeld dat klager daartoe geestelijk en fysiek niet in staat was. De arts heeft vervolgens – bij brief van 8 januari 2010 - zijn eerdere advies van 30 december 2009 gehandhaafd.

2.7              Op 13 januari 2010 vond een eerste spreekuurcontact plaats tussen klager en de arts, op het hoofdkantoor van klagers werkgever. De arts heeft toen de lichamelijke klachten en spanningsklachten met klager besproken en lichamelijk onderzoek verricht, onder meer van bloeddruk, longen, buik en evenwicht. Er bleek sprake van een irritatie van het oogslijmvlies, waarvoor klager zalf van de oogarts gebruikte. De spanningsklachten kwamen aan de orde: volgens klager was sprake van moe gevoel, verstoorde concentratie en slaappatroon. Verder gaf klager aan dat hij regelmatig moest overwerken, dat er al langere tijd onenigheid was over het functioneren en dat dit onderwerp van gesprek was op 28 december 2009, waarbij klager aangepast werk in de vorm van ondersteunend werk was aangeboden.

2.8              Het schriftelijk advies van de arts van 13 januari 2010 luidde overeenkomstig het advies van 30 december 2010 in dier voege dat de time-out, waarbinnen klager met zijn werkgever om de tafel diende te gaan zitten, met 1 week werd verlengd.

2.9              Volgens een bij het UWV aangevraagd deskundigenoordeel van 25 februari 2010 werd klager op 30 december 2009 ‘niet in staat geacht tot het verrichten van (de eigen) werkzaamheden; de belasting in de functie overschrijdt de belastbaarheid van werknemer en daardoor is hij niet in staat tot het verrichten van de eigen werkzaamheden’.

2.10          Bij brief van 9 maart 2010 heeft werkgever klager meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang op staande voet is ontslagen wegens het weigeren werkzaamheden voor zijn werkgever te verrichten.

2.11          Bij vonnis van 15 april 2010 is de werkgever veroordeeld om klager loon door te betalen.

3. De klacht

3.1       Klager verwijt de arts dat hij

- zijn positie en rol, in relatie tot klagers werkgever, slecht heeft gecommuniceerd waardoor klagers vertrouwen in de arts nihil was geworden;

- een kennelijk onzorgvuldige en onjuiste diagnose heeft gesteld. De arts heeft klager immers, ondanks dat hij signalen gaf dat hij door de hele gang van zaken ernstig was aangeslagen, steeds opgeroepen op een onmogelijk korte termijn, zowel op 30 december 2009 als op 4 januari 2010, toen klager door een aangetekend schrijven werd opgeroepen voor een gesprek diezelfde dag. Het contact met de vervangend huisarts op 30 december 2009 heeft plaatsgehad op basis van een onvolledig dossier, nu klager eerst op 4 januari 2010 diens spreekuur heeft kunnen bezoeken.

- zijn advies niet conform de richtlijnen van STECR heeft gegeven: deze bepalen onder meer dat een diagnose en advies niet na een telefonisch consult behoren te worden gegeven;

- onjuist advies gaf dat aanleiding was tot een arbeidsconflict met klagers werkgever;

- klager bedreigend en intimiderend heeft bejegend: de werkgever en de bedrijfsarts hebben vanaf de dag van ziekmelding gedreigd met looninhouding en tot vier keer toe een ontslag op staande voet aangezegd;

- klager op de locatie van het kantoor van de werkgever heeft ontvangen in een niet voor het doel van een spreekuur ingerichte ruimte;

- alle redelijke verzoeken van klager, waaronder een verzoek om een andere bedrijfsarts en een andere locatie voor het spreekuurcontact, terzijde heeft gelegd en zijn belangen als werknemer en patiënt onvoldoende objectief heeft behartigd.

4. Het standpunt van de arts

4.1       De arts geeft aan dat hij in het telefoongesprek met klager op 30 december 2009 merkte dat deze begreep waar het over ging. In de anamnese zijn de spanningsklachten van klager besproken. Deze gaf aan helemaal op te zijn, hoofdpijn te hebben, hartkloppingen te hebben en boos te zijn over het functioneringsgesprek van 28 december 2009.

De arts heeft de werkgever hierop geïnformeerd en geadviseerd dat deze klager zou uitnodigen voor een vervolggesprek om de impasse bespreekbaar te maken. Volgens de arts zijn verschillende gesprekken aan klager aangeboden, maar is klager daar niet op ingegaan om reden dat hij geestelijk en lichamelijk niet in staat was daartoe. Volgens de arts waren er – ook volgens de huisarts van klager – geen contra-indicaties voor een dergelijk gesprek.

De arts geeft aan dat hij zich steeds heeft voorgesteld als bedrijfsarts, ingeschakeld door klagers werkgever in verband met de ziekmelding van klager. De arts vindt niet dat hij het vertrouwen van klager heeft beschaamd en geeft aan dat hij aan klagers verzoeken heeft voldaan om te overleggen met hem en diens vertrouwenspersonen. Ook heeft hij klager met zijn belangenvertegenwoordiger het spreekuur laten bezoeken.

Het advies van een time-out was – gegeven de omstandigheden – conform de richtlijn van STECR.

5. De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat het voor de bedrijfsarts al tijdens de op 30 december 2009 met klager gevoerde telefoongesprekken duidelijk moet zijn geweest dat zijn rapport – in het licht van het op 28 december 2009 gevoerde gesprek - voor klager vergaande gevolgen zou kunnen hebben in de rechtspositionele sfeer. Derhalve was de bedrijfsarts gehouden om uiterste zorgvuldigheid te betrachten bij het voor het rapport nodige onderzoek met betrekking tot klager. In het licht daarvan is het College van oordeel dat het onderzoek van de bedrijfsarts op 30 december 2010 onvoldoende en onvolledig is geweest. Immers, de arts heeft klager voorafgaand aan het rapport van 30 december 2009 alleen telefonisch gesproken en  dit gesprek is geëindigd in een impulsreactie aan de zijde van klager, die de verbinding verbrak. Daarna heeft de arts klager niet in persoon ontmoet en onderzocht. Door toch – in plaats van bij de werkgever om enige tijd voor de advisering te vragen – een rapport met advies strekkende tot arbeidsgeschiktverklaring van klager uit te brengen heeft de arts aanzienlijk verwijtbaar gehandeld.

Vast staat bovendien dat de arts begin januari 2010 ermee bekend raakte dat klager wegens psychische klachten door de huisarts werd ingesteld op medicatie. Op grond van dit gegeven had hij bij klager temeer nader moeten onderzoeken of dat klager arbeidsgeschikt was te achten.

5.2       Op grond van het verhandelde ter zitting en het door de arts ter inzage gegeven medisch dossier is het College verder van oordeel dat de mate waarin en wijze waarop de arts dossier hield niet voldeed aan de eisen die daar vanuit het oogpunt van een behoorlijke beroepsbeoefening aan moeten worden gesteld. Het College heeft uit dat medisch dossier onvoldoende kunnen opmaken aangaande de anamnese, de verrichte onderzoeken en diagnosestelling door de arts.

5.3       Dat met klager een spreekuurcontact met de arts was afgesproken op de locatie van het kantoor van de werkgever acht het College niet klachtwaardig. Dit is een regelmatig voorkomende werkwijze van bedrijfsartsen, die in het algemeen de werknemers faciliteert. Dat sprake was van een bedreigende en intimiderende bejegening heeft de arts gemotiveerd weersproken. Het College heeft daaromtrent niets concreets kunnen vaststellen.

Op deze punten is de klacht dan ook ongegrond.

5.4       Gelet op de verschillende momenten waarop in dezen door de arts verwijtbaar onzorgvuldig is gehandeld, is het College van oordeel dat de maatregel van waarschuwing zeker op zijn plaats is. Van een zwaardere maatregel wordt alleen afgezien omdat klager niet eerder met de tuchtrechter in aanraking kwam.

5.5       Aan klager zal de maatregel van waarschuwing worden opgelegd.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt op de maatregel van WAARSCHUWING.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, M. Keus, P.R.H. Vermeulen, R.H.P. van Beest, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos- Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.