ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0928 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-039b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0928
Datum uitspraak: 01-03-2011
Datum publicatie: 01-03-2011
Zaaknummer(s): 2010-039b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de MDL-arts dat hij zonder toestemming en voorafgaand overleg, tegen de uitdrukkelijke wens van klaagster en haar familie in een PEG-katheter heeft geplaatst bij haar inmiddels overleden echtgenoot.      

Datum uitspraak: 1 maart 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , MDL-arts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 3 maart 2010. Namens de arts heeft mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 4 januari 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd daarbij op haar verzoek bijgestaan door haar schoonzoon. De arts werd bijgestaan door mr. Nunes voornoemd, die pleitnotities heeft overgelegd.

2. De feiten

Klaagsters echtgenoot, wijlen de heer E verder te noemen: patiënt, werd na een belaste medische voorgeschiedenis, op 30 juli 2009 opgenomen vanwege een herseninfarct waardoor hij een ernstig neurologisch beeld vertoonde. Patiënt sprak nauwelijks, had een licht gedaald bewustzijn en vertoonde een gedeeltelijke verlamming aan de rechterkant. Op 1 augustus 2009 werd een neussonde ingebracht die daarna meerdere malen opnieuw moest worden ingebracht omdat patiënt deze, ook na fixatie van zijn linkerhand, eruit getrokken had. Aanvankelijk verslechterde de situatie van patiënt. Op 3 augustus 2009 was er sprake van een pneumonie. Daarna is met de familie besproken dat een medisch terughoudend beleid zou worden gevoerd en werd besloten niet tot behandeling met antibiotica over te gaan. Vervolgens stabiliseerde het ziektebeeld alsnog en werd een bed in een verpleegtehuis aangevraagd. Met het daarbij voorgestelde verpleegtehuis ging klaagster niet akkoord. Klaagster heeft een ander verpleegtehuis gezocht voor patiënt.

Op 20 augustus 2009 is door de afdeling Neurologie het plaatsen van een PEG-katheter besproken met een collega MDL-arts. De arts heeft op 27 augustus 2009 de PEG-katheter geplaatst. Patiënt is op 28 augustus 2009 ontslagen uit het ziekenhuis en op 15 oktober 2009 overleden.

3. De klacht

Nadat de situatie van patiënt na de opname aanvankelijk verslechterde was de verwachting dat patiënt op korte termijn zou komen te overlijden. In het gesprek met de zaalarts is toen besproken dat geen levensverlengende behandeling meer zou worden verricht en dat dit intern zou worden besproken met de neuroloog. Klaagster heeft aangegeven en erop gerekend dat zij naar aanleiding van de situatie van patiënt en de verdere behandeling een gesprek met de neuroloog zou hebben.

Klaagster is daarna telefonisch bericht dat er geen verdere behandelmogelijkheden meer waren en dat met behulp van het plaatsingsbureau een plaats in een verpleegtehuis zou worden gezocht. Klaagster ging met het eerst voorgestelde verpleegtehuis niet akkoord. Daarop werd haar verteld dat het ziekenhuis patiënt hoe dan ook zou ontslaan, zodat klaagster patiënt thuis zou moeten gaan verzorgen, hetgeen op basis van de omstandigheden niet mogelijk was.

Bovendien werd vermeld dat dit verpleegtehuis patiënten met een neussonde, zoals bij patiënt, niet accepteerde en een PEG-kathether derhalve een voorwaarde was. Over dit alles diende klaagster onder enorme druk binnen 15 minuten een beslissing te nemen. Klaagster raakte in paniek en heeft aangegeven dat zij een gesprek wenste met de neuroloog alvorens een beslissing te nemen.

Samen met haar dochter heeft klaagster op 23 augustus 2009 bij de verpleging van de afdeling waar patiënt verbleef een afspraak gemaakt met de neuroloog op 27 augustus 2009. Bij het maken van de afspraak heeft klaagster uitdrukkelijk vermeld dat er geen operatieve ingreep mocht worden verricht voordat dit gesprek zou hebben plaatsgevonden. Klaagster heeft later gezien dat de verpleegkundige hiervan in het dossier van patiënt een aantekening had gemaakt. Op 26 augustus 2009 bleek dat klaagster een plaats in een ander verpleegtehuis had geregeld, alwaar een neussonde niet bezwaarlijk was en de plaatsing van een PEG-katheter derhalve niet nodig.

Toen klaagster op 27 augustus 2009 vanwege de afspraak met de neuroloog om 15.30 uur in het ziekenhuis verscheen, bleek dat er inmiddels bij patiënt een PEG-katheter was geplaatst.

De neuroloog verscheen niet en na aandringen werden klaagster en haar familie om 18.00 uur te woord gestaan door een arts-assistente, die niet van de situatie van patiënt op de hoogte was.

Klaagster vindt het onacceptabel dat tegen de wens van klaagster en haar kinderen in, zonder toestemming of overleg, besloten is patiënt te opereren en dat door middel van de PEG-katheter toch een levensverlengende maatregel is toegepast. Patiënt heeft daardoor in de 2,5 maanden die hij daarna nog heeft geleefd, onnodig moeten lijden. Klaagster verwijt de arts dat zonder toestemming en voorafgaand overleg, en tegen de uitdrukkelijke wens van klaagster en haar kinderen in een PEG-katheter bij patiënt is geplaatst.

4. Het standpunt van de arts

Op 20 augustus 2009 heeft mondeling overleg plaatsgevonden tussen de afdeling Neurologie en een collega MDL-arts over patiënt. Hierbij is de indicatie tot plaatsing van een PEG-katheter aan de orde geweest en de lichamelijke conditie besproken als ook of er toestemming was verleend voor het verrichten van de ingreep door patiënt danwel door diens vertegenwoordiger(s). Na dit overleg is de ingreep ingepland en zijn de indicatie en het akkoord schriftelijk vastgelegd in een aanvraagformulier. De arts heeft naar aanleiding van dit formulier de PEG-katheter – lege artis – bij patiënt geplaatst. Daarnaast is de arts niet bij de behandeling van patiënt betrokken geweest.

De arts mocht op de gegevens in genoemd formulier afgaan. Er waren geen redenen om aan te nemen dat deze gegevens niet juist waren. De indicatie op dit formulier betrof een geaccepteerde neurologische indicatie. Daarnaast stond op dit formulier vermeld dat overleg was gepleegd met de familie en dat de risico’s waren besproken. Op basis daarvan mocht de arts overgaan tot plaatsing van de PEG-katheter. Voor nader onderzoek van het dossier of nog contact opnemen met de aanvrager of de familie van patiënt bestond geen aanleiding. De arts is niet tekort geschoten in zijn zorgplicht.

5. De beoordeling

Het staat vast dat na het overleg over de situatie en de behandeling van patiënt tussen de afdeling Neurologie en een collega van de arts is besloten dat PEG-plaatsing bij patiënt was geïndiceerd. Het aanvraagformulier naar aanleiding van het bespreking van patiënt vermeldt onder andere: “Graag PEG plaatsing ivm overplaatsing. Pt kan dan ongefixeerd. Is overlegd met fam. Risico’s besproken.”

Een arts aan wie door een collega-arts wordt gevraagd een ingreep te verrichten, mag in het algemeen afgaan op de informatie die hij daarbij van zijn collega-arts krijgt.

Het College is van oordeel dat de arts op basis van het betreffende aanvraagformulier geen aanleiding had om de daarop vermelde operatie indicatie danwel de toestemming voor de behandeling te betwijfelen. De arts had dan ook geen reden om deze toestemming te verifiëren. De arts heeft derhalve niet onzorgvuldig gehandeld door bij patiënt op 27 augustus 2009 een PEG-katheter te plaatsen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. C.C. Dedel-Van Walbeek, lid-jurist, A.J.M.F. Jansen, prof. dr. J.T. van Dissel en drs. P.C.L.A. Lambregts, leden-artsen,

bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.