ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0898 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2008 T 109

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0898
Datum uitspraak: 07-02-2011
Datum publicatie: 07-02-2011
Zaaknummer(s): 2008 T 109
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verpleegkundige onder meer dat deze onzorgvuldig is geweest in zijn verslaglegging, zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en beschadigende verklaringen heeft afgelegd. Klacht ongegrond.      

Datum uitspraak: 7 februari 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , verpleegkundige,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de verpleegkundige.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 30 juni 2008. Op 10 februari 2009 heeft het College in een tussenbeslissing klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht voor zover deze betrekking had op de klachtonderdelen 1, 3, 6, 7, 8 en 10 en het onderzoek heropend met betrekking tot de klachtonderdelen 2, 4, 5 en 9. Tegen deze beslissing is geen beroep aangetekend.

De verpleegkundige heeft op de klachtonderdelen 2, 4, 5 en 9 gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Het College heeft op 20 september 2010 nog een brief van klaagster ontvangen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 14 december 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De verpleegkundige werd bijgestaan door mr. M. Kortekaas, advocaat te Breda. Klaagster en de advocaat hebben pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

Klaagster is van 22 tot 25 mei 2006 na een bypassoperatie verpleegd op de intensive care en van 25 tot 30 mei 2006 op een gewone verpleegafdeling van E te B. De verpleegkundige heeft klaagster verpleegd in de nacht van 22 op 23 mei 2006 en daarvan aantekeningen gemaakt in het verpleegkundig dossier. Daarin staat onder meer het volgende:

”Voetjes lekker warm en pulsaties goed voelbaar. Ook li-hand warm en puls +. Buik soepel. Wond niet doorgelekt. T 385.”

Na haar ontslag heeft klaagster een klacht ingediend bij het ziekenhuis, waarvan de kern luidde dat de verpleegkundige gedurende de ziekenhuisopname van klaagster onvoldoende professionele afstand had gehouden. De verpleegkundige is daarop door het ziekenhuis op staande voet ontslagen. De Inspecteur voor de Gezondheidszorg heeft bij de tuchtrechter een klacht ingediend en het College heeft de verpleegkundige bij beslissing van 20 mei 2008 een waarschuwing opgelegd. Tegen de beslissing is geen beroep aangetekend.

3. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de verpleegkundige:

1.      tijdens de ziekenhuisopname onzorgvuldig is geweest in zijn verslaglegging;

2.      zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en klaagsters persoonlijke levenssfeer niet heeft geëerbiedigd;

3.      in de periode na de ziekenhuisopname beschadigende verklaringen heeft afgelegd;

4.      gevoelens van onrust, angst, onveiligheid en verontwaardiging heeft veroorzaakt in de samenleving.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

Het college gaat eerst in op de prealabele grief van klaagster, dat zij niet aanwezig heeft kunnen zijn bij de behandeling van de klacht die op 29 juni 2007 is ingediend door de Inspectie en waarvoor klaagster geen machtiging heeft afgegeven. Volgens klaagster heeft de behandeling van deze klacht op 18 maart 2008 geleid tot niet-ontvankelijkheid van klaagster in belangrijke onderdelen van haar klacht van 30 juni 2008, waardoor haar recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, beschermd door artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is geschonden. Het College verwerpt deze grief. Het ware wellicht mogelijk geweest voor de Inspectie om klaagster op de hoogte te stellen, maar voor het indienen van een klacht hoeft de Inspectie geen toestemming of machtiging van de patiënt te verkrijgen. De Inspectie is op grond van Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg zonder meer bevoegd een klacht bij het tuchtcollege in te dienen. Klaagster was in dat geding geen partij, zodat van een eventuele schending van haar recht om gehoord te worden, beschermd door artikel 6 EVRM, evenmin sprake kan zijn. Het College overweegt voorts, dat klaagster in de gelegenheid is geweest beroep aan te tekenen tegen de tussenbeslissing van 10 februari 2009, waarbij zij niet-ontvankelijk is geoordeeld in een aantal onderdelen van haar klacht. Klaagster had bij dat beroep haar stelling naar voren kunnen brengen. Nu klaagster daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan zij zich bij de behandeling van de resterende klachtonderdelen niet beroepen op schending van haar rechten op grond van het EVRM.

5.1. In het eerste klachtonderdeel verwijt klaagster de verpleegkundige, dat hij door de notitie “voetjes lekker warm” op een onverantwoorde en onzorgvuldige wijze verslag heeft gedaan van haar gegevens in het verpleegkundig dossier. Klaagster acht het niet van belang voor een goede zorgverlening of haar voeten “lekker warm” zijn, en niet professioneel en respectvol om bij een volwassen vrouw over “voetjes” te spreken. Het College acht de formulering weliswaar minder gelukkig, maar oordeelt dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht om de verpleegkundige daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daar komt bij, dat de verpleegkundige ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij van de klacht heeft geleerd en dat hij patiëntgegevens sindsdien zakelijk verwoordt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2. Klaagster verwijt de verpleegkundige voorts dat hij met derden over haar heeft gesproken en (ex-)collega’s ertoe heeft gebracht om eveneens hun geheimhoudingsplicht te schenden. De verpleegkundige voert aan, dat hij weliswaar met collega’s heeft gesproken over de klachtenbrief die klaagster aan het ziekenhuis had gezonden en die tot zijn ontslag heeft geleid, maar dat hij daarbij klaagsters naam niet heeft genoemd. Het College overweegt dat het recht op geheimhouding van de patiënt een belangrijk recht is dat bijzondere bescherming verdient, maar kan niet vaststellen dat de verpleegkundige zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Wel is genoegzaam komen vast te staan dat het ziekenhuis zelf over het gebeurde openheid heeft gegeven aan zijn medewerkers. Het College oordeelt dat in gevallen als deze, wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klaagster op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet als gegrond worden beoordeeld.

5.3. Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster, dat de verpleegkundige sedert het indienen van de klacht inconsistente, ongeloofwaardige en beschadigende verklaringen heeft afgelegd waarbij hij de rollen heeft omgedraaid en bewust heeft getracht klaagster in een kwaad daglicht te stellen. De verpleegkundige brengt daar tegenin, dat hij niet anders heeft gedaan dan verweer voeren in de procedures in verband met zijn ontslag en de klacht bij de tuchtrechter. De verpleegkundige voert verder aan dat niet hij, maar klaagster de publiciteit heeft gezocht. Het College overweegt dat weliswaar niet vaststaat wat er precies is voorgevallen , maar dat het een recht is van degene die wordt aangeklaagd om verweer te voeren door in verklaringen en stellingen zijn visie naar voren te brengen. Dat de verpleegkundige meer heeft gedaan dan verweer voeren, is uit de stukken en ter zitting niet aannemelijk geworden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4. In het laatste klachtonderdeel verwijt klaagster de verpleegkundige, dat hij gevoelens van onrust, angst, onveiligheid en verontwaardiging heeft veroorzaakt in de samenleving. Het College overweegt, dat uit de schriftelijke stukken geen feiten zijn gebleken die grond geven aan dit verwijt. Ook ter zitting heeft klaagster geen feiten aangedragen die dit verwijt kunnen dragen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, I.M. Bonte, A.J.M. Koeter en W.J. van der Meer, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.