ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0897 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 072a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0897
Datum uitspraak: 07-02-2011
Datum publicatie: 07-02-2011
Zaaknummer(s): 2009 O 072a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de huisarts dat deze tekort is geschoten in haar differentiaal diagnostische overwegingen, onvoldoende onderzoek heeft verricht en patiënte ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een specialist, althans naar huis heeft gestuurd. Drie van de vier klachtonderdelen gegrond. Waarschuwing.      

Datum uitspraak: 7 februari 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van

A

en

B,

beiden wonende te C,

klagers,

tegen

D , huisarts,

wonende te E ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Namens klagers heeft mr. K. Baetsen, advocaat te Rotterdam, een klaagschrift met bijlagen ingediend dat is ontvangen op 9 april 2009. Namens de arts heeft mr. N. van den Burg, advocaat te Utrecht, een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 14 december 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klagers werden bijgestaan door mr. Baetsen voornoemd.

De arts werd bijgestaan door mr. Van den Burg voornoemd. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

Op woensdag 17 september 2008 werd klagers dochter F (4 jaar) ziek met koorts, braken, niet eten, dunnere ontlasting en suffig. Op zaterdag 20 september 2008 heeft klaagster de huisartsenpost van G gebeld en aan de triagist verslag gedaan van de ziekteverschijnselen; 3 dagen koorts, overgeven, diarree, ijskoude benen tot aan de knieën, suf, hangerig en niet op de benen kunnen staat. Ook heeft zij de triagist medegedeeld dat zij F die ochtend op de grond in een plasje water had gevonden. Klagers zijn toen uitgenodigd om met F naar de huisartsenpost te komen.

Omstreeks 13.00 uur kwamen klagers daar aan en om ongeveer 14.00 uur is  F door de arts onderzocht. Ze had een roze huid met fijne wegdrukbare uitslag in de nek en op de rug en borst, een  rode keel en opgezette halsklieren. Er waren geen afwijkingen aan trommelvliezen, hart, longen en buik. Er was geen sprake van nekstijfheid. De hartslag was verhoogd, passend bij de koorts. F had de dag tevoren niet gegeten. De arts heeft de diagnose roodvonk gesteld en antibiotica voor F en ook voor haar jongere zusje, die een hartafwijking heeft, voorgeschreven.

Tijdens het consult viel F weg. Zij kwam weer bij nadat zij was neergelegd met de benen omhoog. Desgevraagd adviseerde de arts F liggend te vervoeren.

Thuisgekomen is F omstreeks 16.00 uur weer ‘weggevallen’ en verloor zij haar bewustzijn. Reanimatie mocht toen niet meer baten en om 17.40 uur is F overleden, naar later bleek aan een hartritmestoornis bij een virale myocarditis ten gevolge van het Parvo B 19 virus.

3. De klacht

De klacht bestaat uit vier onderdelen. De arts wordt verweten:

-     tekort te zijn geschoten in haar differentiaal diagnostisch overwegingen,

-    de anamnese onvoldoende te hebben uitgevraagd en onvoldoende lichamelijk onderzoek te hebben verricht naar de sufheid en de koude benen en voeten. Bovendien heeft de arts haar bevindingen onvoldoende vastgelegd,

-     onjuist te hebben gereageerd op het wegvallen van F,

-    F ten onrechte niet te hebben doorverwezen naar de kinderarts, althans haar ten onrechte naar huis te hebben gestuurd zonder een adequaat vangnet af te spreken.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond. Het College is van oordeel dat de arts onvoldoende heeft onderzocht wat er precies met F aan de hand was. Er was kennelijk sprake van een instabiele situatie waarbij F tijdens het onderzoek bovendien weg viel. Weliswaar kon de situatie duiden op roodvonk, maar dat lag niet direct voor de hand. Andere ziekten waren evenzeer mogelijk, waarbij het College onderkent dat de arts niet behoeft te worden verweten dat zij niet heeft gedacht aan de aandoening waaraan F later diezelfde dag is overleden. Daarvoor komt deze aandoening te weinig voor. Het College heeft ook niet goed kunnen begrijpen waarom het wegvallen van F als vermoeidheid is geduid waar de arts zelf heeft aangegeven dat F daarvoor en daarna vriendelijk reageerde en niet suf was.

Uit het bovenstaande volgt dat ook het tweede onderdeel van de klacht gegrond is. Het College tekent daar nog bij aan dat de arts ten onrechte niet heeft vastgelegd dat F tijdens het onderzoek wegviel. De arts heeft dit wegvallen als vermoeidheid geduid en om die reden wellicht onvoldoende van belang gevonden om het in het waarneembericht op te nemen. Het College heeft daar wel begrip voor, maar is van oordeel dat deze duiding de arts verweten moet worden.

Het vorenstaande betekent dat ook het derde onderdeel gegrond is.

Het laatste onderdeel van de klacht acht het College niet gegrond. Uitgaande van de waardering van de ziekte van F door de arts was er geen aanleiding om haar niet naar huis te laten gaan.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de arts moet worden verweten F onvoldoende te hebben onderzocht en te snel tot de conclusie te zijn gekomen dat zij roodvonk had. Het was beter geweest wanneer F zou zijn opgenomen om nader te onderzoeken wat zij had en hoe dat bestreden kon worden. Het College voegt hier volledigheidshalve aan toe dat niet kan worden aangenomen dat het leven van F dan behouden had kunnen worden. Daarover valt geen uitspraak te doen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt de maatregel van een waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, dr. B. van Ek, prof. dr. M.W. Hengeveld, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klagers, voor zover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.