ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0877 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-059

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0877
Datum uitspraak: 25-01-2011
Datum publicatie: 26-01-2011
Zaaknummer(s): 2010-059
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de vaatchirurg de gebrekkige wijze waarop zij klaagster heeft voorgelicht en behandeld, alsmede een (ontbrekende) nazorg. Klaagster voert onder meer aan dat bij het verwijderen van een in het been achtergebleven deeltje van gebruikt materiaal een ernstige fout is gemaakt. Het College heeft de klacht in zijn geheel afgewezen.  

Datum uitspraak: 25 januari 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , vaatchirurg,

wonende te B ,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 2 april 2010. Namens de arts heeft mr. S. Colsen, advocaat te Zwolle, (onder bijvoeging van bijlagen) verweer tegen de klacht gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 30 november 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. De arts werd bijgestaan door haar genoemde gemachtigde.

De gemachtigde van de arts heeft aantekeningen overgelegd.

2. De feiten

Klaagster heeft op 13 november 2009 een laserbehandeling  ondergaan in verband met spataderen in het linkerbeen. Het betrof de Vena Saphena Magna (VSM). Zij had al veel jaren last van spataderen waarvoor zij verschillende behandelingen had gekregen. De operatie verliep zonder problemen maar bij het terugtrekken van de laserdraad en de geplaatste sheath is een beschadiging opgetreden. Bij onderzoek is gebleken dat een deel van de sheath werd gemist en dat deze aan de tip gesmolten was.

Klaagster is van deze complicatie op de hoogte  gebracht. Omdat zij verwijdering graag wilde is een tweede ingreep gevolgd die op 4 februari 2010 heeft plaats gevonden. Een stukje VSM is verwijderd. Later bleek dat het materiaal vaatstructuur en vreemd lichaamsmateriaal bevatte.

Op 9 februari 2010 heeft de arts klaagster gezien. Klaagster meldde dat zij pijn had en zich zorgen maakte.    

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts samengevat, de gebrekkige wijze waarop zij klaagster heeft voorgelicht en heeft behandeld, alsmede een (ontbrekende) nazorg.

Ter toelichting voert klaagster het volgende aan. Bij het verwijderen van het deeltje van de sheath is een ernstige fout gemaakt. Ondanks dat klaagster met helse pijnklachten werd geconfronteerd schonk de arts daar niet of nauwelijks aandacht aan. Klaagster voelde zich niet serieus genomen. Het is klaagster duidelijk geworden dat waarschijnlijk een zenuwbeschadiging is opgetreden. Klaagster is onvoldoende geïnformeerd en de arts is tekort geschoten.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1.  Gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht kan niet worden vastgesteld dat de arts klaagster niet naar behoren heeft geïnformeerd over de aard van de ingreep die op 13 november 2009 is uitgevoerd. Aangenomen moet worden dat klaagster, die bekend is met eerdere behandeling van  haar spataderen, op de hoogte is geweest van de wijze waarop de VSM door middel van  laser zou worden behandeld. Het is niet met zekerheid te zeggen of zij voorafgaande aan de ingreep ook voorlichtingsmateriaal heeft meegekregen maar als juist is wat zij stelt, dat dit materiaal niet is meegegeven, had het met haar bekendheid van de problematiek op het gebied van spataderen op haar weg gelegen om daarnaar te vragen. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de arts klaagster niet heeft ingelicht over de mogelijkheid dat een deel van het gebruikte materiaal in het been zou achterblijven. De arts had klaagster over die mogelijkheid niet behoeven te informeren, nu dit een zeldzaam voorkomende en niet te vermijden complicatie is. Aldus valt over de periode tot de eerste ingreep niets aan de arts te verwijten.

5.2. Op verzoek van klaagster is het achtergebleven materiaal bij de tweede ingreep verwijderd. Hoewel klaagster ervan overtuigd is dat toen een ernstige fout is gemaakt, volgens haar is waarschijnlijk een zenuw beschadigd, heeft het college daarvoor geen aanwijzingen. Het is niet uit te sluiten dat bij deze ingreep het zenuwgebied is geraakt, hetgeen kan leiden tot pijnklachten bij een patiënt.. Klaagster ervaart deze pijn zelfs als  ernstig. Wat daarvan ook zij, een fout van de arts is niet gebleken, en nog minder een fout waarvan haar tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het is te hopen dat, bijvoorbeeld met behulp van fysiotherapie, de irritatie en pijn aan het been zullen verdwijnen.

Het is verder te betreuren dat klaagster zich met haar klachten na de tweede ingreep niet serieus genomen voelt. De arts geeft van het bewuste gesprek met vermelding van feiten een andere lezing dan klaagster. Bij die stand van zaken kan het verwijt van klaagster niet worden gevolgd en kan niet worden geconcludeerd dat de arts beneden de maat heeft gereageerd. Dit oordeel berust niet op de opvatting dat aan de lezing van de arts meer waarde wordt toegekend dan aan die van klaagster maar dat de bewijslast nu eenmaal op klaagster rust.

5.3. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, prof. dr. J.H. van Bockel, dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, en R.H.P. van Beest, leden-artsen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.