ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0835 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 114b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2011:YG0835
Datum uitspraak: 11-01-2011
Datum publicatie: 12-01-2011
Zaaknummer(s): 2009 T 114b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat een belangrijk medisch onderzoek pas in de laatste week vóór de bevalling werd opgedragen en met de weinig urgentie door de arts is behandeld, waardoor de uitslag pas twee dagen na de bevalling bekend werd en voorts dat de praktijk van de arts op twee genoemde dagen onvoldoende bereikbaar was en vertraging is opgetreden in de afspraak van patiënte met de arts. Het College heeft de klacht in beide onderdelen als ongegrond afgewezen .

Datum uitspraak: 11 januari 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht, ingediend door:

A ,

wonende te B,

bij repliek overgenomen door haar zoon en

schoondochter, respectievelijk

C en

D ,

wonende te B,

klagers,

tegen:

E, huisarts,

wonende te F ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 7 juli 2009. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna klagers bij repliek de klacht hebben overgenomen en hebben gerepliceerd, dit met het verzoek om correspondentie vanaf dat moment rechtstreeks aan hen te richten. Hierna heeft de arts gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 16 november 2010. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn klagers niet verschenen. De arts is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. De arts werd ter zitting bijgestaan door mr Haverkate te Utrecht.

2. De feiten

D (hierna: D) is op 17 mei 2009 is bevallen van een zoon, G. Voorafgaand aan deze bevalling was sprake van de volgende omstandigheden:

Op 13 mei 2009 heeft de arts D, toen 41 weken zwanger,  gezien wegens klachten van vaginale afscheiding en veel irritatie. De arts begreep dat bij D enkele weken eerder een fluorkweek was afgenomen in het ziekenhuis. D had daarna niet te horen gekregen dat er naar aanleiding van deze kweek een behandeling moest plaatsvinden. De arts heeft D onderzocht en constateerde daarbij hevig geïrriteerde schaamlippen met veel afscheiding die wit brokkelig was en wat donkerbruin van kleur. De arts heeft een kweek afgenomen. Aan D en haar echtgenoot heeft de arts op grond van de bevindingen de diagnose vaginale candida meegedeeld. De arts heeft daarbij aangegeven dat de enkele weken eerder afgenomen kweek negatief was voor infecties en dat zij de kans nihil achtte dat er nu wel een andere infectie aanwezig zou zijn dan de candida-infectie. De arts stelde voor om geen antibiotica te gebruiken, aangezien deze de candida gerelateerde klachten zouden kunnen verergeren, en om alleen micozanol voor te schrijven. Het echtpaar stemde daarmee in.

In de ochtend van 19 mei 2009 kreeg de arts de uitslag van de kweek binnen. Naast de candida was een hemolytische streptokok gevonden. De arts heeft toen direct geprobeerd contact te krijgen met het echtpaar. De beide telefoonnummers die in de praktijk van de arts bekend waren, werden niet aangenomen. Vervolgens is contact gezocht met de bij de praktijk ingeschreven (schoon-)ouders en heeft de arts gesproken met de (schoon)moeder, die vertelde dat D de dag ervoor was bevallen en dat er sprake was van complicaties. De arts heeft vervolgens de afdeling verloskunde van het H gebeld en de kweekuitslag doorgegeven.

Op 20 mei 2009 heeft de arts telefonisch contact gehad met de echtgenoot van D.

Naar aanleiding van de klachtbrief heeft de arts op 21 juli 2009 telefonisch contact gezocht met genoemde echtgenoot en haar overwegingen betreffende het consult van 13 mei 2009 nog eens uitgelegd. Zij heeft aangeboden dit in een gesprek nogmaals toe te lichten, maar de echtgenoot achtte dit niet nodig.

3. De klacht

De klacht houdt allereerst in dat een belangrijk medisch onderzoek – naar het College begrijpt: het onderzoek tijdens en naar aanleiding van het consult op 13 mei 2009 – pas in de laatste week vóór de bevalling werd opgedragen en met te weinig urgentie door de arts is behandeld, waardoor de uitslag pas twee dagen na de bevalling kwam.

Verder luidt het verwijt van klaagster dat de praktijk van de arts op 12 en 13 mei 2009 onvoldoende bereikbaar was. D had te horen gekregen dat het lunchpauze was en of ze later wilde terugbellen. Bij later terugbellen nam niemand de telefoon op. D heeft uiteindelijk de volgende dag een afspraak bij de arts kunnen regelen door zelf naar de praktijk te gaan, maar haar verzoek werd ook toen zonder urgentie behandeld: ze werd eerst naar huis gestuurd en kreeg pas in de middag een afspraak. Door deze vertraging is een belangrijk medisch gegeven buiten de kennis gebleven van het behandelend personeel van het ziekenhuis waar D is bevallen.

4. Het standpunt van de arts

De arts meent dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het door haar verrichte onderzoek en diagnosestelling en stelt dat zij meteen actie heeft ondernomen toen haar de uitslag van de streptokok-infectie bekend was geworden. Verder heeft zij ter zitting gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van onvoldoende bereikbaarheid van de praktijk.

5. De beoordeling

Het College is op grond van het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het optreden van de arts bij anamese en onderzoek van D op 13 mei 2009 verdedigbaar is geweest. De arts heeft verder ter zitting uitleg gegeven over de in haar praktijk geldende afspraken betreffende bereikbaarheid voor spoedeisende vragen en deze afspraken zijn naar het oordeel van het College in het algemeen toereikend te achten. Nu de arts gemotiveerd heeft weersproken dat de praktijk voor spoedeisende hulp niet bereikbaar is geweest en partijen dus op dit punt tegengesteld verklaren, heeft het College geen mogelijkheid om vast te stellen dat aan dit beleid op de desbetreffende dagen onvoldoende uitvoering is gegeven.

Beide klachtonderdelen zijn dus ongegrond, zodat de klacht zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, Prof. Dr. M.E Vierhout, Prof. Dr. R.G. Pöll, en Dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2011.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.