ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1635 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010-106

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1635
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): G2010-106
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: -

Rep.nr. G2010/106

20 december 2011

Def. 175

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 5 november 2010

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C. Atema te St. Annaparochie,

tegen

C,

neuroloog,

wonende te D,

BIG reg. nr:,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.G.H. Borgdorff te Ezinge.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

- een klaagschrift d.d. 3 november 2010, ingekomen op 5 november 2010;

- een verweerschrift d.d. 8 december 2010, ingekomen op 14 december 2010.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De klacht is behandeld ter zitting van het College op 25 oktober 2011.

2. Vaststaande feiten

Verweerder, hierna te noemen de neuroloog, is door de rechtbank Leeuwarden, sector bestuursrecht, aangezocht als medisch deskundige en heeft in die hoedanigheid een advies uitgebracht over de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004. De rechtbank vroeg om dit advies in het kader van een door klaagster aanhangig gemaakte procedure tegen een besluit van het UWV over de WAO-rechten van klaagster. In dit besluit was de WAO-uitkering van klaagster ingetrokken, omdat zij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 15 had. De neuroloog heeft zijn advies aan de rechtbank uitgebracht op 13 juli 2009.

3. Klacht en beoordeling van de klacht

De klacht houdt in de eerste plaats in dat het niet mogelijk is voor een arts om met voldoende nauwkeurigheid uitspraken te doen over de gezondheidstoestand waarin een persoon zich op een bepaalde datum in het verleden bevond. Dit betekent volgens klaagster dat de neuroloog geen uitspraken kon en mocht doen over haar gezondheidstoestand per 18 augustus 2004.

Het College overweegt hierover het volgende.

Het stelsel van rechtsbescherming tegen bestuursrechtelijke besluiten als de onderhavige - in casu het UWV-besluit, waarbij klaagsters uitkering werd ingetrokken - , houdt in dat de rechter een uitspraak moet doen over de vraag of het UWV (c.q. de verzekeringsarts van het UWV), kort gezegd, een juiste inschatting heeft gemaakt van de medische beperkingen van de betrokken persoon op een bepaald tijdstip. Hierbij gaat het per definitie om een inschatting van de gezondheidstoestand van betrokkene tegen een in het verleden gelegen tijdstip, namelijk het tijdstip waarop de UWV-beoordeling betrekking heeft. In sommige gevallen is de bestuursrechter van oordeel dat een beantwoording van de vraag of het UWV een juiste inschatting heeft gemaakt van de medische beperkingen van betrokkene, vergt dat het advies van een medisch deskundige wordt ingewonnen. In die situatie is het voor de arts die als medisch deskundige door de rechtbank wordt aangezocht, onontkoombaar dat hij zijn mening geeft over de gezondheidstoestand van betrokkene tegen een in het verleden tijdstip, de peildatum. Hij zal dit doen aan de hand van de beschikbare dossierinformatie en de door betrokkene gegeven informatie, voor zover deze betrekking hebben op de peildatum. Dat de taak van de medisch deskundige dit behelst, blijkt ook uit de vragen die de bestuursrechter aan de deskundige pleegt voor te leggen. Dit betekent dat het niet alleen onontkoombaar, maar juist precies de taak van de neuroloog in deze zaak was om een uitspraak te doen over (de inschatting door de UWV-arts van) de gezondheidstoestand van klaagster op een in het verleden gelegen tijdstip, namelijk per 18 augustus 2004. De neuroloog heeft dus niet onzorgvuldig gehandeld door aan de rechtbank te rapporteren over de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004, maar precies gedaan wat hem is gevraagd.

Klaagster beroept zich nog op een schrijven van neuroloog E d.d. 4 september 2008, waarin deze schrijft "dat het niet mogelijk [is] om via onderzoeken in 2008 uit te maken wat destijds in 2004 gevonden is". Het College overweegt dat niet duidelijk is wat de precieze context van dit schrijven is geweest en wat E hiermee bedoeld heeft te zeggen. Afgezien hiervan kan erkend worden dat een medisch onderzoek in 2008 niet precies weergeeft wat iemands gezondheidstoestand enkele jaren daarvoor was. De neuroloog is daar echter ook niet van uitgegaan. Zoals gezegd, heeft hij getoetst of de inschatting door de UWV-arts van de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004, juist was.

Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

De klacht houdt in de tweede plaats in, zo begrijpt het College, dat het door de neuroloog aan de rechtbank uitgebrachte advies onzorgvuldig is, omdat op verschillende plaatsen een slag om de arm wordt gehouden. Zo schrijft de neuroloog bijvoorbeeld: 'als ik het goed begrijp; 'doch er lijkt'; 'is er wellicht toch ook'; 'is voldoende aannemelijk' en: 'geen essentiële wijzigingen'.

Het College overweegt dat uitspraken over iemands gezondheidstoestand nooit met 100% zekerheid kunnen worden gedaan, zeker niet wanneer het gaat om iemands gezondheidstoestand op een in het verleden gelegen tijdstip. Dergelijke uitspraken zullen per definitie met onzekerheid zijn omgeven. Om die reden is het niet onzorgvuldig van de neuroloog om gebruik te maken van de geciteerde woorden. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

De klacht houdt in de derde plaats in dat de neuroloog in zijn advies niet gebruik heeft gemaakt van alle van belang zijnde stukken. Naar het College begrijpt gaat het daarbij met name om gedingstuk 23 uit de A-map, waarover de neuroloog in zijn advies opmerkt dat hij het gevoel heeft dat er iets ontbreekt, namelijk een lijstje van specialisten.

Het College overweegt dat niet is in te zien dat de constatering dat er mogelijk een

(deel van een) gedingstuk ontbreekt, onzorgvuldig of anderszins klachtwaardig zou zijn jegens klaagster. Indien inderdaad sprake is geweest van het ontbreken van een (deel van een) gedingstuk, diende dit opgepakt te worden in de bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Leeuwarden, in welk kader de neuroloog immers zijn deskundigenadvies heeft uitgebracht. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ten slotte houdt de klacht nog in dat de neuroloog in zijn advies inhoudelijk geen gebruik heeft gemaakt van het onderzoek van F.

Uit de bij de stukken gevoegde uitspraak van dit College van 2 april 2007 op een klacht van klaagster tegen de verzekeringsarts van het UWV die haar destijds heeft gekeurd, leidt het College af dat deze F als arts verbonden is aan een ziekenhuis in Meppen te Duitsland. Het College begrijpt dat klaagster door F in november 2004 is gezien en dat hij, anders dan artsen bij wie klaagster eerder onder behandeling was, heeft geadviseerd dat klaagster opnieuw moest worden geopereerd.

Voorts ziet het College in het hier aan de orde zijnde advies van de neuroloog over klaagster, dat F op 6 december 2004 een brief heeft geschreven over de gezondheidstoestand van klaagster. Het College overweegt dat uit het advies blijkt dat de neuroloog kennis heeft genomen van het onderzoek en het schrijven van F. Het is niet vereist dat een advies als het onderhavige een inhoudelijke bespreking van alle medische informatie bevat. Derhalve was de neuroloog niet gehouden inhoudelijk in te gaan op de visie van F op de gezondheidstoestand van klaagster, die kennelijk niet, of niet geheel, zo begrijpt het College althans, overeenkwam met de visie van andere behandelaars. Los hiervan constateert het College dat zowel het onderzoek als het schrijven van F dateert van ná het tijdstip waarop de neuroloog de gezondheidstoestand van klaagster diende te beoordelen, zodat in het kader van het aan de rechtbank uit te brengen advies van die informatie terughoudend gebruik diende te worden gemaakt. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

4.Slotsom

De klacht zal in al zijn onderdelen ongegrond worden verklaard.

5. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans,voorzitter,

mr. dr. R.H. de Bock, lid-jurist,

prof. dr. J.W. Snoek, lid-geneeskundige,

drs. J.U.R. Niewold, lid-geneeskundige,

drs. R. van der Eijk, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011 door de voorzitter, in

tegenwoordigheid van de secretaris.

Secretaris: Voorzitter: