ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1634 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2011-01

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1634
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): GP2011-01
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
  • Gegrond, waarschuwing
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Gezondheidszorgpsycholoog. Schending van geheimhoudingsplicht in het kader van gerechtelijke mediation. Schending van hoor en wederhoor. Onvoldoende zorgvuldigheid, onvoldoende onpartijdigheid. Waarschuwing. Klacht wat betreft vermeend blokkeringsrecht ongegrond.

Rep.nr. GP2011/01

20 december 2011

def. 171

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 5 januari 2011

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

advocaat: mr. J.P. van der Werf,

tegen

C,

wonende te D,

verweerster,

BIG reg.nr:,

advocaat: mr. A.H. Wijnberg.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 5 januari 2011 met bijlagen, ingekomen op 5 januari 2011;

- de brief van verweerster van 15 februari 2011 met bijlage, ingekomen op

16 februari 2011;

- het verweerschrift van 9 maart 2011 met bijlage, ingekomen op 11 maart 2011;

- de repliek van 14 april 2011, ingekomen op 16 april 2011;

- de dupliek van 17 juni 2011, ingekomen op 20 juni 2011.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 25 oktober 2011. Verschenen zijn: klaagster en verweerster, samen met hun beider gemachtigden. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Bij beschikking van 30 maart 2010 heeft de rechtbank Groningen verweerster benoemd tot forensisch mediator.

2.2

Op verzoek van verweerster is een derde, te weten mevrouw E, aanwezig geweest bij een bemiddelingsgesprek dat verweerster op 23 juni 2010 heeft gevoerd met klaagster en haar ex-echtgenoot. Op 14 juni 2010 heeft klaagster aan verweerster een

e-mail gestuurd waarin staat: “(..) Je gaf aan dat een collega Ineke E dit deel wel kon uitvoeren d.m.v. familieopstellingen. Ik heb hier echter geen goed gevoel bij omdat mevrouw Ineke E geen psycholoog is, derhalve niet is aangesloten bij het NIP en ook niet bij het NMI.”

2.3

Klaagster heeft naar aanleiding van het gesprek op 23 juni 2010 aan verweerster op

5 juli 2010 kenbaar gemaakt dat de vertrouwensrelatie onder druk is komen te staan, waarna de forensische mediation is beëindigd.

2.4

Na beëindiging van de mediation heeft verweerster op 4 augustus 2010 nog een gesprek gehad met de ex-echtgenoot. Klaagster was daarbij niet aanwezig en zij was vooraf ook niet op de hoogte van het plaatsvinden van dit gesprek.

3. De klacht

De klacht luidt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1 Eerste klachtonderdeel

Klaagster verwijt verweerster dat zij het recht van klaagster op privacy en vertrouwelijkheid heeft geschonden, doordat zij zonder haar toestemming een derde heeft ingeschakeld en bij de uitvoering van haar opdracht van de rechtbank om op te treden als forensisch mediator aan die derde tevens inzage heeft verschaft in haar dossier, terwijl zij bovendien die informatie heeft besproken met die derde.

3.2 Tweede klachtonderdeel

a) Klaagster verwijt verweerster dat zij na de beëindiging van de forensische mediation

nog een gesprek heeft gevoerd met de ex-echtgenoot van klaagster zonder klaagster hierin te kennen, waardoor zij in strijd heeft gehandeld met de beroepscode voor psychologen.

b) Daarnaast verwijt klaagster verweerster dat zij in het eindrapport niet duidelijk en expliciet de reden voor de vertrouwensbreuk en de daarop gevolgde beëindiging van de mediation heeft vermeld.

3.3 Derde klachtonderdeel

Klaagster heeft verweerster verzocht om geen rapport uit te brengen aan de rechtbank, vanwege de inhoud van het rapport en de totstandkoming ervan. Verweerster heeft ondanks dit verzoek toch aan de rechtbank gerapporteerd. Zij heeft hiermee naar de mening van klaagster in strijd gehandeld met de Beroepscode voor psychologen van 2007 van het Nederlands Instituut van Psychologen (hierna: de beroepscode), in het bijzonder art. III.3.2.19 en het daarin verankerde blokkaderecht.

4. Het verweer

De verweer luidt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Primair verweer

Onder verwijzing naar artikel 47 Wet BIG stelt verweerster dat er geen sprake is van enig handelen of nalaten van verweerster in de hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog (hierna: GZ psycholoog). Verweerster was als forensisch mediator door de rechtbank tot deskundige benoemd. In dat kader dient haar handelen en nalaten als deskundige dan ook te worden beoordeeld en getoetst.

4.2 Subsidiair verweer

Mocht het tuchtcollege oordelen dat klaagster toch ontvankelijk is in haar klacht, geldt het volgende als verweer.

4.2.1 Eerste klachtonderdeel

Verweerster betwist dat zij mevrouw E zonder toestemming van de betrokken partijen heeft ingeschakeld. Beide partijen gingen akkoord met de inschakeling van mevrouw E. Pas later heeft klaagster per e-mail haar twijfels hieromtrent aangegeven. Verweerster heeft deze e-mail pas kort voor 23 juni 2010 gelezen en besloot vanwege het moeizame verloop van de bemiddeling om mevrouw E toch uit te nodigen, opdat zij kennis kon maken met partijen en kon uitleggen wat zij voor hen kon betekenen. Verweerster ontkent dat zij gegevens uit het dossier ter beschikking heeft gesteld aan mevrouw E. Evenmin heeft zij persoonlijke informatie over partijen verstrekt.

4.2.2 Tweede klachtonderdeel

a) Verweerster ontkent dat zij niet zorgvuldig, niet onafhankelijk en niet

onpartijdig heeft gehandeld. Partijen hebben gelijke mogelijkheden gehad om met haar te communiceren. Het feit dat zij een gesprek met de ex-echtgenoot van klaagster heeft gehad na beëindiging van de forensische mediation doet hieraan niet af.

b) Verweerster meent dat haar niet tuchtrechtelijk kan worden aangerekend dat zij de reden van de vertrouwensbreuk in een brede context heeft gebracht.

4.2.3 Derde klachtonderdeel

Verweerster is van mening dat klaagster geen beroep toekomt op het in artikel III.3.2.19 van de beroepscode verankerde blokkeringsrecht. De bepaling is naar haar mening niet van toepassing op haar handelen als forensisch mediatior/deskundige. Indien de bepaling van de beroepscode wel van toepassing is, komt klaagster geen beroep op het blokkeringsrecht toe, aangezien er geen sprake was van een rapportage waarin een oordeel wordt gegeven over de geestestoestand van partijen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Ontvankelijkheid

Het verweer dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, wordt door het College verworpen. Het College acht het aannemelijk dat verweerster in de onderhavige zaak is benoemd vanwege haar kennis en ervaring als GZ-psycholoog en dat zij ook met die kennis en ervaring, derhalve in haar hoedanigheid als GZ-psycholoog, haar werkzaamheden heeft verricht. Het College betrekt daarbij het volgende.

De Stichting Forensische Mediation (SFM), waarbij verweerster is aangesloten, stelt als beroepseis dat ‘Men (..) advocaat, accountant, psycholoog, notaris of fiscalist’ is.(http://www.forensischemediation.nl/de-forensisch-mediator.html). Dit geeft er blijk van dat het beroep van verweerster wel degelijk een rol speelt bij haar werkzaamheden als mediator. Het feit dat verweerster in eerste instantie vooral zou zijn benoemd als mediator, doet hieraan niet af. En ook de omstandigheid dat verweerster in deze zaak geen hulp heeft verleend die gericht was op de psychische gezondheidstoestand, maakt dit niet anders. Overigens heeft verweerster in haar brief van 15 oktober 2010 aan klaagster erkend dat zij in het kader van een deskundigenbenoeming optreedt in de hoedanigheid van psycholoog.

5.2 Eerste klachtonderdeel: geheimhouding

Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is de volgende bepaling van de Beroepscode van belang:

III.3.3.1 Geheimhouding

In het directe contact met de betrokkene gaat de psycholoog een vertrouwensrelatie met hem aan. Daarom is de psycholoog verplicht tot geheimhouding van hetgeen

hem uit hoofde van de uitoefening van zijn beroep ter kennis komt, voor zover die gegevens van vertrouwelijke aard zijn. Onder deze verplichting valt ook het professionele oordeel van de psycholoog over de betrokkene. De geheimhoudingsverplichting blijft na beëindiging van de professionele contacten bestaan.

Hoewel niet vast is te stellen of verweerster aan E al dan niet inzage heeft verschaft in het dossier van klaagster, staat naar het oordeel van het College genoegzaam vast dat verweerster zonder toestemming een derde heeft uitgenodigd bij een gesprek waarin vertrouwelijke informatie werd besproken. Het College leidt dit af uit het e-mailbericht, dat door klaagster in het geding is gebracht en waarin zij aangeeft geen goed gevoel te hebben bij de aanwezigheid van E. De stelling van verweerster dat zij dit e-mailbericht niet heeft ontvangen, acht het College onvoldoende geloofwaardig. Verweerster heeft aldus in strijd gehandeld met bepaling III.3.3.1 van de beroepscode door het gesprek van 23 juni 2010 in het bijzijn van E te laten plaatsvinden nu klaagster daarmee niet heeft ingestemd. Klaagster heeft zelfs nog naar voren gebracht dat zij bij de aanvang van het gesprek uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de deelname van E, maar dat is niet komen vast te staan. Wat daarvan verder ook zij, van instemming is in elk geval niet gebleken. Behalve dat verweerster op deze wijze haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, heeft zij aldus ook niet in overeenstemming gehandeld met de opdracht van de rechtbank. Niet gebleken is dat er in het onderhavige geval feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigden dat verweerster haar geheimhoudingsplicht schond. De rechtbank had immers verweerster in persoon benoemd als deskundige en niet E of E samen met haar. Verweerster heeft door haar handelwijze de privacy en het vertrouwen van klaagster geschonden. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.3 Tweede klachtonderdeel: onzorgvuldig, onafhankelijk en onpartijdig handelen

a) Hoor en wederhoor

Verweerster heeft nadat de forensische mediation was verbroken, maar voordat zij haar eindrapport aan de rechtbank uitgebracht, nog een gesprek gevoerd met de ex-echtgenoot van klaagster. Verweerster heeft niet betwist dat klaagster niet is gekend in dit gesprek en dat zij pas na ontvangst van het conceptrapport heeft kunnen lezen dat het betreffende gesprek had plaatsgevonden. Het College acht het aannemelijk geworden dat klaagster niet is gekend in dit gesprek. Verweerster heeft door deze handelwijze in strijd gehandeld met het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor, dat ook bij de totstandkoming van een deskundigenrapport als het onderhavige in acht moet worden genomen. Dat klaagster in het conceptrapport kennis heeft kunnen nemen van het plaatsvinden van het gesprek van verweerster met de ex-echtgenoot van klaagster, maakt dit niet anders, nu dit er immers niet aan afdoet dat zij niet bij het gesprek aanwezig is geweest. Overigens staat in het informatieblad ‘Uitleg Forensische Mediation/ouderschapsonderzoek’ dat klaagster en haar ex-partner bij aanvang van het mediationtraject van verweerster hebben gekregen, ook nog eens expliciet vermeld dat partijen de deskundige alleen in elkaars tegenwoordigheid spreken.

b) Reden vertrouwensbreuk

Vervolgens heeft verweerster een conceptrapport opgesteld en dit op 20 augustus 2010 naar partijen gezonden. In het conceptrapport meldt verweerster dat klaagster bezwaar heeft gemaakt tegen de inschakeling van een derde en dat dit uiteindelijk heeft geleid tot een vertrouwensbreuk. In het gewijzigde en definitieve rapport wordt door verweerster gemeld dat klaagster geen vertrouwen meer in haar had. Aan de oorzaak hiervan, namelijk het inschakelen van een derde bij het bemiddelingsgesprek en het bezwaar van klaagster hiertegen, is verweerster voorbijgegaan. Aldus verhult verweerster de werkelijke reden voor de vertrouwensbreuk.

Alles tezamen genomen oordeelt het College dat verweerster in casu onzorgvuldig, onvoldoende onpartijdig en onvoldoende onafhankelijk heeft gehandeld.

5.4 Derde klachtonderdeel: blokkeringsrecht

Anders dan klaagster kennelijk meent, bevat artikel III 3.2.19 van de beroepscode voor een geval als het onderhavige juist géén blokkaderecht. Met zoveel woorden wordt in dit artikel gezegd dat dit recht er niet is als de externe opdrachtgever op grond van een wettelijke regeling een bevoegdheid heeft om rapportage te eisen. De externe opdrachtgever is in deze zaak de rechtbank en haar bevoegdheid de rapportage te eisen, vloeit voort uit haar wettelijke bevoegdheid om gerechtelijke deskundigen als verweerster te benoemen en deze op te dragen rapport uit te brengen over door haar gestelde vragen. Klaagster kan weigeren aan het onderzoek medewerking te verlenen. Dit neemt niet weg dat het voor klaagster, mede uit het oog op een eventuele weigering als zojuist genoemd, van belang kan zijn geweest tevoren te worden voorgelicht over de afwezigheid van het blokkaderecht. Het College heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster deze inlichting heeft gegeven voorafgaande aan het ontstaan van de professionele relatie, zoals eveneens is voorgeschreven in voornoemd artikel van de beroepscode. Omdat hierover niet specifiek is geklaagd en dit punt ter zitting onvoldoende is belicht, zal het College volstaan met deze constatering en er geen tuchtrechtelijke gevolgen aan verbinden.

Nu het College geen aanknopingspunten vindt voor een ander oordeel – ook niet in enige wettelijke regeling – moet het derde onderdeel van de klacht dus ongegrond worden geacht.

6. Slotsom

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is wat betreft de onder 5.2 en 5.3 besproken punten. Verweerster heeft in strijd gehandeld met de zorg die zij ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Het College is van oordeel dat met een waarschuwing kan worden volstaan omdat het handelen van verweerster weliswaar onprofessioneel was, maar daarop niet het standpunt van laakbaarheid kan worden gedrukt. De publicatie van deze uitspraak zal worden bevorderd, zoals hieronder te vermelden.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond op de in 5.2 en 5.3 besproken punten;

legt verweerster ter zake de maatregel van waarschuwing op;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond en wijst de klacht in zoverre af;

bepaalt voorts dat deze beslissing, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, nadat zij onherroepelijk zal zijn geworden, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften GZ-Psychologie, De Psycholoog en Tijdschrift Conflicthantering van het Nederlands Mediation Instituut ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mw. mr. dr. R.H. de Bock, lid-jurist,

mw. drs. G.G.A Schuitemaker, lid-gzpsycholoog,

dr. Th.A.M. Deenen, lid-gzpsycholoog,

drs. R. Poll, lid-gzpsycholoog,

mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter: