ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1633 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011-39
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1633 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2011 |
Datum publicatie: | 20-12-2011 |
Zaaknummer(s): | G2011-39 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Bedrijfsarts. Stelselmatig weigeren medische informatie op te vragen? Klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2011/39
20 december 2011
def. 169
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 16 februari 2011
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: C,
tegen
D,
wonende te E,
verweerster,
BIG reg.nr:,
gemachtigde: mr. H.E. Foudraine,
werkzaam bij: Achmea Vitale als advocaat.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen van 14 februari 2011, ingekomen op 16 februari 2011 bij het
College te Zwolle;
- de aanvulling op de klacht met bijlagen van 16 februari 2011, ingekomen op 17 februari
2011 bij het College te Zwolle;
- het verweerschrift met bijlagen van 11 mei 2011, ingekomen op 12 mei 2011 bij het College
te Zwolle;
- een brief van de gemachtigde van verweerster met bijlage van 16 mei 2011, ingekomen bij
het College te Zwolle op 17 mei 2011;
- een brief van de secretaris van het College te Zwolle van 25 mei 2011 met het verzoek de
behandeling van de zaak over te nemen;
- de repliek van 26 juni 2011, ingekomen 28 juni 2011;
- de dupliek van 21 juli 2011, ingekomen 25 juli 2011.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 1 november 2011. Verschenen zijn:. klager, vergezeld van zijn echtgenote, en verweerster met haar gemachtigde.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
De echtgenote van klager (hierna mede te noemen: mevrouw A) heeft zich op 23 april 2007 ziekgemeld bij haar werkgever. Zij heeft op 5 juni 2007 haar eerste consult gehad bij verweerster, werkzaam als bedrijfsarts. Verweerster heeft mevrouw A geadviseerd via de huisarts psychische ondersteuning te vragen. De werkgever van mevrouw A heeft zij geadviseerd om deze ondersteuning af te wachten en dan re-integratieafspraken te maken met haar.
2.2
Mevrouw A heeft verweerster op 4 juli 2007, 2 augustus 2007 en 12 september 2007 bezocht. Omdat het in deze periode eerder slechter dan beter ging met haar, heeft verweerster de werkgever te kennen gegeven vooralsnog geen re-intergratiemogelijkheden te zien. Nadat mevrouw A eind oktober 2007 in een telefonische evaluatie met de consulent van Achmea Vitale te kennen had gegeven dat zij niet meer aan het werk zou kunnen, heeft verweerster op 5 november 2007 met toestemming van mevrouw A informatie opgevraagd bij haar behandelend psychiater.
2.3
De behandelend psychiater heeft in zijn brief van 22 november 2007 aan verweerster onder meer geschreven: “Voor de toekomst acht ik het niet uitgesloten dat mevrouw op een goede manier terug kan komen met dien verstande dat ze zeer goed zelf structuur zal moeten proberen te houden en dat ze ook niet overprikkeld raakt.”
Verweerster heeft op 4 december 2007 aan de werkgever geschreven dat de specialist voorziet dat nog een lange weg moet worden gegaan en dat re-integratie de komende maanden zeker niet aan de orde kan zijn.
2.4
Verweerster heeft op 3 maart 2008 geconcludeerd dat er geen nieuwe gezichtspunten waren. Ook op 9 juni 2008 was de situatie nog niet verbeterd.
Verweerster heeft, toen op 12 augustus 2008 nog steeds geen verbetering merkbaar was, de arbeidsdeskundige gevraagd zijn oordeel te geven. De arbeidsdeskundige heeft op 2 oktober 2008 geoordeeld dat het in redelijkheid en billijkheid niet van de werkgever noch van mevrouw A verwacht mocht worden dat op dat moment een re-integratietraject naar een andere werkgever zou worden gestart. Er zouden geen passende functies te duiden zijn. Verweerster heeft daaruit geconcludeerd dat het niet zinvol was een tweede spoor (passende functie buiten de eigen werkgever) in te zetten.
2.5
Op een verzoek van de werkgever aan het UWV om een deskundigenoordeel ten aanzien van zijn re-integratieinspanningen heeft het UWV geoordeeld dat een verder onderzoek naar een tweede spoor ingezet moest worden. Verweerster heeft hierna op 24 november 2008 de werkgever geadviseerd re-integratie naar een tweede spoor in gang te zetten.
2.6
Verweerster heeft op 29 december 2008 ten behoeve van de aanvraag van de Wia-uitkering een actueel oordeel opgesteld. Zij heeft daarin opgenomen dat mevrouw A op dat moment geen benutbare arbeidsmogelijkheden heeft en dat de toekomst nog onzeker is.
2.7
Begin 2009 heeft mevrouw A een andere behandelend psychiater gekregen. Deze heeft de door haar voorganger gestelde diagnose aangepast.
Verweerster heeft mevrouw A op 17 juni 2009 gezien en aan de werkgever teruggekoppeld dat zij haar nog volledig arbeidsongeschikt acht.
Op 29 oktober 2009 heeft verweerster een tweede actueel oordeel opgesteld, waarin zij aangeeft dat er dan geen mogelijkheden tot het verrichten van arbeid zijn.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerster is nalatig geweest door het stelselmatig weigeren medische informatie bij de behandelende psychiater op te vragen. Hierdoor is een verkeerde inschatting gemaakt en werd haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen.
4. Het verweer
Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Verweerster heeft, na de ontvangst van de informatie van de behandelende psychiater, zich telkens door mevrouw A op de hoogte laten stellen met betrekking tot haar behandeling. Het daarnaast wederom opvragen van informatie bij de behandelende psychiater had geen meerwaarde. Verweerster heeft mevrouw A steeds de gelegenheid gegeven om zelf nadere informatie aan te leveren door deze zelf bij de psychiater op te vragen.
Verweerster heeft naar eer en geweten gehandeld. Haar kan tuchtrechtelijk niets verweten worden.
5. Beoordeling van de klacht
Op basis van de overgelegde stukken en naar aanleiding van het verhandelde ter zitting overweegt het College het volgende.
5.1
Het College stelt allereerst vast dat de klacht zich richt op de periode tussen het ontvangen van de informatie bij de behandelend psychiater en het eerste actueel oordeel van verweerster ten behoeve van de aanvraag van de WIA-uitkering. Dit betreft de periode tussen 22 november 2007 en 29 december 2008.
5.2
Verweerster heeft zelf steeds vastgesteld dat mevrouw A niet in staat was te werken. In de loop van deze periode van een jaar heeft zij dit standpunt gehandhaafd omdat er geen nieuwe gezichtspunten waren die tot een ander beleid bij verweerster leidden. Klager heeft dit niet weersproken. Voor de beoordeling die verweerster moest doen, had zij aldus -naast de informatie die door mevrouw A werd verstrekt - geen aanvullende informatie van de behandelende psychiater nodig.
Het verwijt dat verweerster heeft nagelaten nadere informatie op te vragen bij de behandelde psychiater is daarom naar het oordeel van het College ongegrond.
5.3
Voor alle duidelijkheid overweegt het College nog het volgende.
Verweerster heeft gesteld dat mevrouw A zelf nadere informatie bij haar behandelaar had kunnen opvragen en aan verweerster had kunnen overleggen.
Op grond van de KNMG-richtlijnen dient de arts de informatie bij de behandelende arts op te vragen en mag deze informatie niet zonder meer aan de patiënt worden meegegeven. Omdat het College heeft vastgesteld dat verweerster voor haar beoordeling geen nadere informatie nodig had, leidt dit niet tot een ander oordeel.
6. Slotsom
Nu het College oordeelt dat verweerster niet nalatig is geweest ten aanzien van het opvragen van informatie bij de behandelende psychiater zal de klacht als ongegrond worden afgewezen.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
drs. W.P. Haanstra, lid-geneeskundige,
drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,
drs. P.F. Bögels, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mr. A.A. Verhoeven-Heemskerk, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: