ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1632 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010-80

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1632
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): G2010-80
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: -

Rep.nr. G2010/80

20 december 2011

def. 168

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 26 augustus 2010

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: J.R. Beukema,

werkzaam bij: Juricon Adviesgroep B.V. te Assen,

tegen

C,

werkzaam te D

verweerster,

BIG reg.nr:,

gemachtigde: mr. A. Poler De Zwart,

werkzaam bij: De Brauw Blackstone Westbroek N.V. te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 24 augustus 2010, ingekomen op 26 augustus 2010;

- een brief met aanvullende stukken van klager van 3 september 2010, ingekomen op 6 september 2010;

- het verweerschrift van 29 oktober 2010, ingekomen op 29 oktober 2010;

- de repliek van 11 november 2010, ingekomen op 15 november 2010;

- de dupliek van 22 december 2010, ingekomen op 24 december 2010;

- een brief met bijlagen van klager van 18 januari 2011, ingekomen op 19 januari 2011;

- een brief van verweerster met bijlage van 31 januari 2011, ingekomen op 2 februari 2011;

- een brief van klager met bijlagen gedateerd 15 januari 2011, ingekomen 16 februari 2011;

- een door E gezonden brief aan de rechtbank van 14 februari 2011, door klager ingezonden aan het College, ingekomen op 25 februari 2011;

- een brief van klager met bijlagen van 9 maart 2011, ingekomen op 10 maart 2011;

- een brief van klager met bijlage van 2 augustus 2011, ingekomen op 3 augustus 2011;

- een brief van verweerster met bijlagen van 17 oktober 2011, ingekomen op 17 oktober 2011;

- een brief van verweerster met bijlagen van 31 oktober 2011, ingekomen op 31 oktober 2011.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 1 november 2011. Verschenen zijn: klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerster, vergezeld van mr. drs. E.G. van der Jagt, senior beleidsmedewerker en verzekeringsarts bij het UWV.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager heeft zich op 20 juli 2002 ziek gemeld bij zijn werkgever naar aanleiding van een ongeval. Met ingang van 19 juli 2003 werd hij voor 80 tot 100 % arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WAO.

Per 12 februari 2004 werd de WAO-uitkering ingetrokken, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 15 % was.

2.2

Op 20 februari 2006 heeft een nieuw onderzoek plaatsgevonden naar de arbeidsongeschiktheid van klager naar aanleiding van een door hem ingediend herzieningsverzoek. Op grond van de onderzoeksgegevens werd door de verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden.

2.3

Klager heeft op 8 oktober 2007 een herbeoordeling verzocht. Na een onderzoek op 24 januari 2008 heeft de verzekeringsarts in haar rapportage van 20 maart 2008 geconcludeerd dat het, gezien de onderzoeksbevindingen, niet aannemelijk is dat er een afname van de benutbare mogelijkheden is die in overwegende mate voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaken. Het UWV heeft afwijzend beslist op het verzoek tot herbeoordeling.

2.4

Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. In zijn rapportage van 27 juni 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen datum en periode (van minimaal vier weken) van toegenomen beperkingen aan te geven is.

Het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Klager heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden

2.5

In het kader van dit beroep is verweerster gevraagd de verzekeringsgeneeskundige reactie in verweer op te stellen. Bij brief van 4 september 2008 heeft verweerster een commentaar naar aanleiding van het beroepschrift opgesteld, waarin zij concludeert dat het beroepschrift met de onderliggende stukken geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.

Verweerster heeft bij brief van 3 februari 2009 gereageerd op een door klager in de beroepszaak ingebrachte brief van psychiater F van 12 november 2008. De informatie in deze brief gaf haar geen aanleiding om haar standpunt te wijzigen.

2.6

Bij brief van 3 maart 2009 heeft verweerster gereageerd op een in opdracht van klager uitgevoerd en in beroep ingebracht onderzoek door psychiater G van 27 oktober 2008. Zij heeft hierin eveneens geen aanleiding gezien tot wijziging van haar standpunt.

2.7

Naar aanleiding van de behandeling van de beroepszaak ter zitting van de rechtbank, gehouden op 11 juni 2009, heeft de rechtbank opdracht gegeven tot een deskundigenonderzoek door psychiater E. Verweerster heeft op 5 juli 2009 een reactie naar aanleiding van de voorgestelde vraagstelling aan een vaste deskundige geschreven, waarin zij aangeeft dat zij - in het geval dat de deskundige zou oordelen dat sprake is van toegenomen beperkingen - als vraag toegevoegd zou willen zien van welke ziekteoorzaak deze andere of toegenomen beperkingen het gevolg zijn.

Deze vraag is niet opgenomen in de door de rechtbank uiteindelijk gestelde vragen aan de deskundige.

2.8

Op 18 december 2009 heeft E verslag van zijn onderzoek uitgebracht. Verweerster heeft in haar verzekeringsgeneeskundige reactie naar aanleiding van dit verslag van 28 januari 2010 geconcludeerd dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Zij geeft daarbij aan dat klager geen toegenomen beperkingen van dezelfde ziekteoorzaak heeft.

2.9

De rechtbank heeft het beroep van klager op 22 maart 2010 gegrond verklaard.

Verweerster heeft in haar rapportage van 29 juli 2010 geschreven dat de belastbaarheid van klager per 17 juni 2006 is aangepast aan de uitspraak van de rechtbank. Bij deze rapportage hoort een Functionele Mogelijkhedenlijst.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1

Verweerster had, nadat de rechtbank het beroep van klager gegrond had verklaard, niet betrokken mogen worden bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing op bezwaar. Dit gelet op de door haar in de beroepszaak geuite juridische bezwaren tegen de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. Verweerster was - gelet op deze bezwaren - niet meer in staat objectief te zijn.

3.2

Verweerster heeft voor haar rapport van 29 juli 2010 niet de moeite genomen om klager zelf te zien en te onderzoeken. Hiermee heeft zij op voorhand de schijn gewekt van partijdigheid, vooringenomenheid en machtsmisbruik. Dit is vervolgens bevestigd door haar inhoudelijke beoordeling.

3.2

Verweerster heeft de visie van de door de rechtbank benoemde deskundige en andere deskundigen volkomen genegeerd ten aanzien van diagnoses en in het bijzonder hetgeen zij ten aanzien van het dagelijkse functioneren en de plausibiliteit van de klachten en beperkingen hebben gezegd.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1

Verweerster heeft haar onderzoek naar eer en geweten en met gebruikmaking van haar kennis en kunde gedaan. In situaties waarin een (hoger) beroepszaak gegrond is verklaard, is het gebruikelijk dat het dossier bij de bezwaarverzekeringsarts wordt teruggelegd die volgens de rechtbank of de Centrale Raad van Beroep verkeerd heeft geoordeeld. De beoordeling op bezwaar wordt dan overgedaan op een wijze die past bij de uitspraak. Dit is een onderdeel van het normale werk van een bezwaarverzekeringsarts en geen bijzondere situatie. Verweerster herkent zich niet in het haar verweten gebrek aan objectiviteit.

4.2

Het oproepen van een cliënt is geen standaardvereiste voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Volgens de LISV-standaard Onderzoeksmethoden van oktober 2000 kan een beoordelingsgesprek achterwege blijven als in de oriëntatiefase reeds voldoende informatie aanwezig is. Verweerster had de beschikking over uitgebreide medische informatie in het dossier, inclusief de rapportages van de primaire verzekeringsarts en van de eerder betrokken verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij had geen aanleiding deze rapportages niet plausibel te achten. Bovendien lag de te beoordelen datum verder in het verleden, zodat van een actueel persoonlijk contact met klager niet meer feitelijke informatie over dat beoordelingsmoment te verwachten was. Verweerster beschikte aldus over voldoende informatie om tot een verzekeringsgeneeskundige conclusie te kunnen komen. Ook in de door klager ingebrachte medische rapportages zag verweerster geen aanleiding voor een spreekuuroproep, aangezien daaruit geen nieuwe medische gezichtspunten naar voren kwamen.

4.3

Verweerster heeft geconstateerd dat de rechtbank haar vragen niet aan de rechtbankdeskundige heeft voorgelegd. Daarom heeft zij zelf op basis van de door de rechtbankdeskundige gestelde diagnoses een nieuwe verzekeringsgeneeskundige weging uitgevoerd. Dat heeft zij op objectieve wijze gedaan. De visie van de rechtbankdeskundige heeft zij niet genegeerd.

4.4

In haar commentaar op het beroepschrift van 4 september 2008 heeft verweerster de visie van de eerder betrokken bezwaarverzekeringsarts bevestigd. Verweerster had geconstateerd dat de primaire verzekeringsarts alle informatie, ook van andere deskundigen, in haar rapportage uitvoerig had weergegeven en gewogen en op basis daarvan tot haar conclusie was gekomen. De bezwaarverzekeringsarts had de bevindingen van de primaire verzekeringsarts bevestigd en daarbij een aanvullend psychiatrisch onderzoek meegewogen. Hij kwam tot dezelfde conclusie als de primaire verzekeringsarts en had daarbij goed gemotiveerd waarom het aanvullend psychiatrisch onderzoek niet tot een andere conclusie leidde. Verweerster had daarom geen aanleiding de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts niet plausibel te achten.

Verweerster kan niet verweten worden dat zij de visie van de deskundigen heeft genegeerd.

4.5

Verweerster is van oordeel dat zij haar onderzoek in het kader van het afgesloten beroep en in het kader van de nieuwe beslissing op bezwaar objectief en zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat haar conclusie voldoende wordt gedragen door haar overwegingen en bevindingen. Zij heeft gehandeld conform de voor haar beroepgroep toepasselijke professionele standaard. Er kan haar tuchtrechtelijk niets verweten worden.

5. Beoordeling van de klacht

Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het College als volgt.

5.1

Het College is van oordeel dat verweerster mocht worden betrokken bij de beoordeling nadat de rechtbank het beroep gegrond had verklaard. Na een gegrondverklaring van een beroep is het bestuursorgaan, in dit geval het UWV, gehouden opnieuw een beslissing te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank die tot gegrondverklaring van het beroep hebben geleid. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de functionarissen die betrokken waren bij de beslissing waartegen het beroep gegrond is verklaard niet betrokken mogen worden bij de nieuwe beslissing; ook niet als zij een ander oordeel hadden dan de rechtbank uiteindelijk heeft geveld.

Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.2

Het College is voorts van oordeel dat verweerster niet gehouden was klager zelf te zien ten behoeve van haar rapport van 29 juli 2010. Verweerster moest een beoordeling uitvoeren ten aanzien van het functioneren van klager in 2006. Zij heeft hiervoor terecht gebruik gemaakt van het reeds ruimschoots voorhanden zijnde materiaal. Het opnieuw oproepen van klager zelf en hem dan opnieuw beoordelen zou informatie kunnen opleveren met betrekking tot zijn huidige functioneren. Dit was echter niet de beoordeling die door verweerster moest worden uitgevoerd. Het College onderschrijft daarom ook niet de stelling van klager dat verweerster door hem niet zelf op te roepen (en hem dan opnieuw te beoordelen) blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.

Dit klachtonderdeel zal eveneens ongegrond worden verklaard.

5.3

Verweerster heeft ten behoeve van haar commentaar op het beroepsschrift naar het oordeel van het College op goede gronden de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 27 juni 2008 kunnen volgen. In zijn beoordeling waren alle rapporten en brieven van deskundigen meegewogen en hij was gemotiveerd tot zijn conclusie gekomen.

5.4

Verweerster moest na de gegrondverklaring door de rechtbank een zogenaamde Amberbeoordeling uitvoeren met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Zij moest onderzoeken of er bij klager in 2006 sprake was geweest van vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na eerdere schatting. De rapportage van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige bood hiervoor niet veel aanknopingspunten. Daarom heeft verweerster gebruik gemaakt van reeds aanwezig materiaal. Naar het oordeel van het College kan niet worden gezegd dat zij de visie van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft genegeerd. Deze visie gaf immers niet het antwoord op alle in het kader van de aan de orde zijnde beoordeling te stellen vragen.

5.5

Verweerster heeft naar het oordeel van het College alle gegevens betrokken bij haar afweging. Zij heeft als een redelijk bekwaam verzekeringsarts in een gecompliceerde situatie tot haar conclusies kunnen komen. Er valt haar tuchtrechtelijk geen verwijt te maken dat zij de visie van de door de rechtbank benoemde deskundige en andere deskundigen heeft genegeerd.

Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

6. Slotsom

Nu de klacht in al haar onderdelen faalt, zal deze als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,

drs. W.P. Haanstra, lid-geneeskundige,

drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,

drs. P.F. Bögels, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. A.A. Verhoeven-Heemskerk, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter: