ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1629 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2009-09
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1629 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2011 |
Datum publicatie: | 20-12-2011 |
Zaaknummer(s): | VP2009-09 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Verpleegkundige. Grensoverschrijdend gedrag door bemoeienis met echtscheiding en met het aanvragen van PGB-budgetten. Schending van geheimhoudingsplicht. Berisping. |
Rep.nr.VP2009/09
20 december 2011
Def. 166
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 9 december 2009 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
advocaat: mr. G.H. Thasing,
tegen
C,
wonende te D,
verweerster,
verpleegkundige,
BIG reg. nr:.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van het dossier waarin zich onder meer bevinden:
- het klaagschrift van 9 december 2009, ingekomen op 10 december 2009;
- het verweerschrift van 14 februari 2010, ingekomen 23 februari 2010;
- de repliek van 21 juni 2010, ingekomen 24 juni 2010;
- de dupliek van 20 juli 2010, ingekomen 22 juli 2010;
In het kader van het vooronderzoek zijn parijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Daarvan is door klaagster gebruik gemaakt, verweerster is niet verschenen. Van het op 31 augustus 2011 gehouden mondelinge vooronderzoek is een proces-verbaal opgesteld.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 mei 2011. Klaagster was aanwezig bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster is niet verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces -verbaal opgemaakt.
2. Vaststaande feiten voor zover van belang
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Verweerster is eigenaar van Zorgboerderij E, waar zij tevens als verpleegkundige werkzaam is. De zorgboerderij richt zich met name op opvang van kinderen met een verstandelijke beperking.
2.2
De drie kinderen van klaagster worden opgevangen op de zorgboerderij van verweerster.
2.3
Om de kosten van deze extra opvang te dekken hebben alle drie de kinderen een Persoonsgebonden Budget. (PGB).
2.4
Bij beschikking van 6 mei 2009 van de rechtbank Assen, zijn alle drie de kinderen onder toezicht gesteld met benoeming van een gezinsvoogd verbonden aan de F. De ondertoezichtstelling is bij beschikkingen van de rechtbank Assen van 20 april 2010 en van 3 mei 2011 verlengd.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 juli 2009 is de echtscheiding tussen klaagster en haar echtgenoot, de vader van de kinderen, uitgesproken en is tevens bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn. Thans heeft vader het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3. De klacht
Deze klacht bestaat, naar het College begrijpt, uit de volgende onderdelen.
3.1.
Door toedoen van verweerster is de omgangsregeling tussen klaagster en haar kinderen beperkt tot één uur per maand.
3.2.
Verweerster gaat haar taak te buiten door zich niet alleen met de zorg van de kinderen bezig te houden, maar zich tevens te bemoeien met de afhandeling van de echtscheidingsprocedure van klaagster en haar ex-echtgenoot.
3.3.
Verweerster gedraagt zich als gezaghebbend, terwijl zij dat niet is. Zo heeft zij het Centraal Indicatie Zorgkantoor (CIZ) laten weten dat alle contacten en informatieoverdracht via haar dienen te lopen en dat zij voor alle handelingen toestemming dient te geven. Verweerster heeft buiten medeweten van de gezaghebbende ouders het CIZ verzocht om een verhoging van de PGB’s voor alle drie de kinderen. Daarover heeft zij de voogd en de gezaghebbende ouders niet ingelicht
3.4
Verweerster heeft zonder toestemming en ongevraagd informatie over klaagster aan derden versterkt.
4. Het verweer.
Verweerster heeft de klachtonderdelen deels weersproken, deels niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het College zal daarop bij de beoordeling van de klachtonderdelen nader ingaan.
5. De beoordeling
Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.
5.1.
Bij de beoordeling van de klacht moet rekening worden gehouden met het volgende uitgangspunt. Het gaat er niet om of het professioneel handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening, rekening houdende met hetgeen ten tijde van het vermeende klachtwaardig handelen in de beroepsgroep ter zake als norm en standaard was aanvaard.
5.2.
Het College is van oordeel dat verweerster geen verwijt kan worden gemaakt over de frequentie en de duur van de omgangsregeling tussen klaagster en haar minderjarige
kinderen. Bij beschikking van de rechtbank Assen van 6 mei 2009 zijn de minderjarige kinderen van klaagster onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg, welke stichting de ondertoezichtstelling laat uitvoeren door de F. In het kader van de ondertoezichtstelling is een gezinsvoogd benoemd die, onder meer, bepaalt welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is. Anders dan klaagster kennelijk meent, is het dus niet verweerster die dit bepaalt. Het eerste klachtonderdeel faalt.
5.3
Het tweede klachtonderdeel is door verweerster in de gedingstukken niet weersproken. Door niet ter zitting te verschijnen heeft zij zich de mogelijkheid ontnomen alsnog verweer te voeren. Het College gaat derhalve, nu in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het tegendeel, uit van de juistheid van het door klaagster gestelde. Naar het oordeel van het College is verweerster door haar intensieve bemoeienis met de afhandeling van de echtscheiding van klaagster en haar ex-man haar boekje als verpleegkundige ver te buiten gegaan. Verweerster had zich moeten beperken tot de hulpverlening aan de kinderen van klaagster en zich verre moeten houden van de verdeling van goederen in het kader van de boedelscheiding tussen klaagster en haar ex-man. Dat verweerster er in dat verband zelfs niet voor is teruggedeinsd de woning van klaagster binnen te dringen geeft aan dat zij de grenzen van de professionaliteit ernstig heeft overschreden.
Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.4
Ook het derde klachtonderdeel is door verweerster onvoldoende gemotiveerd weersproken. Nu in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het tegendeel gaat het College ook hier uit van de juistheid van hetgeen klaagster heeft gesteld. Verweerster erkent in haar verweerschrift dat het de gezinsvoogd is die verantwoordelijk is voor het aanvragen van de PGB budgetten, maar gaat niet in op het verwijt van klaagster dat verweerster het CIZ te kennen heeft gegeven dat de contacten en informatieoverdracht alleen via haar, verweerster, mogen lopen. Evenmin weerspreekt zij de klacht dat zij, verweerster, zich als gezaghebbend voordeed en dat zij heeft verzuimd heeft de ouders en voogd voldoende in te lichten over de PGB aanvragen. Ook op dit punt is verweerder de grenzen van een professionele beroepsuitoefening uit het oog verloren.
Het klachtonderdeel is gegrond.
5.5
In het vierde klachtonderdeel gaat het om de vraag of verweerster de grenzen van haar bevoegdheden heeft overschreden door het verstrekken van informatie aan derden.
Verweerster heeft niet ontkend informatie aan derden te hebben verstrekt, maar stelt dat zij hierom werd gevraagd door diverse instanties. Het College overweegt dat, afgezien van de vraag of het relevant is of verweerster op verzoek van anderen dan wel op eigen initiatief informatie over klaagster heeft verstrekt - in beide gevallen moet immers gewaakt worden voor schending van de privacy van klaagster - voor verweersters stelling geen steun is te vinden in de stukken of in het ter zitting verhandelde.
5.5.1
Het College overweegt voorts dat in ieder geval is komen vast te staan dat verweerster ongevraagd en zonder toestemming van klaagster per e-mail informatie over klaagster heeft verstrekt aan G, psychiater, verbonden aan het H te I. Klaagster heeft gesteld deze e-mail tijdens haar opname op de PAAZ afdeling van het ziekenhuis te I van haar behandelend psychiater G te hebben gekregen. Verweerster heeft niet bestreden de e-mail te hebben gestuurd. Naar het oordeel van het College heeft verweerster hiermee in ernstige mate haar geheimhoudingsplicht geschonden. Weliswaar is het verpleegkundig beroepsgeheim niet absoluut en kunnen persoonlijke gegevens van de patiënt worden prijsgegeven onder meer na verkregen toestemming van de patiënt of op grond van een wettelijk voorschrift, of wanneer zich een zodanig conflict van plichten voordoet dat kan worden gesproken van een situatie van overmacht, maar gesteld noch anderszins gebleken is dat een dergelijke situatie zich hier voordeed.
5.5.2
Het College overweegt nog dat, indien zich al een dergelijke overmachtsituatie zal voordoen, de informatie die wordt verstrekt aan de eisen van zorgvuldigheid en professionaliteit dient te voldoen. Dit houdt in, dat verstrekte gegevens juist en verifieerbaar zijn, dat gegeven oordelen deugdelijk onderbouwd zijn en dat de verpleegkundige zich beperkt tot het beantwoorden van specifieke vraagpunten waarover zij op basis van haar deskundigheid een antwoord kan geven. Naar het oordeel van het College voldoet de informatieverstrekking door de verweerster aan psychiater G niet aan deze eisen, nu deze blijk geeft van een grote mate van vooringenomenheid. Uit de e-mail blijkt immers dat verweerster zich geen rekenschap geeft van haar positie als zorgverlener, maar zich vrijwel geheel vereenzelvigt met het standpunt van de ex-partner van klaagster. De informatieversterkking is derhalve niet zorgvuldig en professioneel geweest.
Het klachtonderdeel is gegrond.
6. Slotsom
Gelet op het hiervoor is overwogen is klachtonderdeel 3.1 ongegrond en zijn de klachtonderdelen 3.2, 3.3 en 3.4 gegrond. Het onzorgvuldig handelen van verweerster, als hiervoor onder 5.3, 5.4, 5.5.1 en 5.5.2 vermeld, acht het College niet slechts verwijtbaar, maar ook laakbaar. Met de oplegging van een waarschuwing kan derhalve niet worden volstaan. Het College acht een berisping passend en geboden.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond en wijst dit onderdeel af;
verklaart het tweede, derde en vierde klachtonderdeel gegrond en legt
verweerster daarvoor de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door:
mw. Mr. K.M. Makkinga, voorzitter,
mw. Mr. H. van Lokven-van der Meer, lid - jurist,
drs. J. Mulder, lid-verpleegkundige,
mw. A.H.G. Buurman, lid-verpleegkundige,
mw. A.H. Slagter-de Vries, lid-verpleegkundige,
mw.mr. J. Visser, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: