ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1577 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/31

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1577
Datum uitspraak: 15-11-2011
Datum publicatie: 15-11-2011
Zaaknummer(s): G2011/31
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Beëindiging behandelovereenkomst Aanstootgevend gedrag van patiënt? Bepalend is dat verweerster het gedrag als aanstootgevend heeft ervaren.

Rep.nr. G2011/31

Def. 131

15 november 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 13 april 2011

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

wonende te D,

verweerder,

dermatoloog ,

BIG reg. nr:.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

- het klaagschrift van 13 april 2011, ingekomen op dezelfde datum;

- het verweerschrift van 21 juni 2011, ingekomen op 22 juni 2011;

- de repliek van 16 juli 2011, ingekomen op dezelfde datum;

- de dupliek van 6 september 2011, ingekomen op 8 september 2011.

De klacht is behandeld in raadkamer van 11 november 2011.

2. Vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of onvoldoende bestreden, staat het volgende vast.

2.1

Klager is bij verweerster onder behandeling geweest voor psoriasis vanaf 3 augustus 2010. Hij heeft verweerster bij die gelegenheid medegedeeld dat hij tevens lijdt aan intermitterend priapisme.

2.2

Op 22 maart 2011 heeft verweerster klager te kennen gegeven dat zij de behandelovereenkomst met hem wenste op te zeggen. Bij die gelegenheid heeft zij klager de naam genoemd van een mannelijke collega die zich al bereid had verklaard de behandeling over te nemen.

3. Beoordeling van de klacht

3.1

Bij repliek heeft klager aanvullende klachten met betrekking tot inzage in het dossier naar voren gebracht. Deze klachten worden in verband met een goede procesorde in een afzonderlijke procedure behandeld onder nummer G2011/89, tezamen met het door verweerder reeds bij het klaagschrift in deze procedure naar voren gebrachte bezwaar (door verweerder aangeduid als klachtonderdeel e).

3.2

De klacht komt er in de kern op neer dat verweerster de behandelovereenkomst zonder goede reden heeft opgezegd. Uit de door klager zelf overgelegde gegevens (de weergave van het telefoongesprek tussen hem en verweerster van 14 mei 2011, waarvan de juistheid voor zover hier van belang door verweerster niet wordt bestreden) blijkt echter dat verweerster zich als vrouwelijke arts ongemakkelijk voelde bij het priapismeprobleem van klager, omdat zij de wijze waarop hij haar met dat probleem confronteerde als aanstootgevend ervoer, en dat zij de behandeling van klager om die reden niet wenste voort te zetten. Het College is van oordeel dat van haar reeds bij deze stand van zaken redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij de behandelovereenkomst zou voortzetten. Voor zover nodig verwijst het College naar het standpunt van de KNMG met betrekking tot het niet-aangaan of de beëindiging van een geneeskundige behandelovereenkomst (versie 2005, par. 2.1, aanhef en onder d). Verweerster had in de visie van het College een aanmerkelijk belang bij de beëindiging van de behandelovereenkomst. Dit betekent tevens dat zij, anders dan klager betoogt, voor die beëindiging een gewichtige reden had in de zin van artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek.

3.3

Het College merkt nog op dat het genoemde probleem van klager niet tot het specialisme van verweerster behoort, zodat niet kan worden gezegd dat zij de verdere confrontatie met dit probleem niet uit de weg had mogen gaan. Bovendien had zij, zoals al is overwogen, een collega-dermatoloog bereid gevonden de behandeling van klager over te nemen die er geen moeite mee had met dit – voor hem bijkomende - probleem te worden geconfronteerd. Het College vindt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster bij de onderhavige opzegging van de behandelovereenkomst ook overigens niet naar behoren heeft voldaan aan de regels die voor een dergelijke opzegging gelden. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat zij onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van klager. De omstandigheid dat klager om hem moverende redenen een voorkeur heeft voor vrouwelijke artsen brengt niet mee dat verweerster de behandelovereenkomst met hem behoorde voort te zetten.

3.4

Aan hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet afdoen of klager zich nu wel of niet tijdens een of meer van de consulten aanstootgevend heeft gedragen, zoals zij stelt, maar klager betwist.

Voor zover de klacht echter tevens inhoudt dat verweerster klager zonder goede grond van aanstootgevend gedrag heeft beticht, geldt dat de lezingen van partijen uiteenlopen wat betreft de gedragingen van klager tijdens de consulten. Daarbij komt dat verweerster zich, voor zover het College kan nagaan, veeleer op het standpunt heeft gesteld dat zij het gedrag van klager als aanstootgevend heeft ervaren, welke subjectieve belevenis zich niet voor een feitenvaststelling leent. De klacht is om deze reden in zoverre eveneens ongegrond.

3.6

Hetgeen klager overigens nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4. Slotsom

De klacht is kennelijk ongegrond.

5. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gewezen door mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter en mevrouw drs. C.J. Groenewold en drs. R. van der Eijk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mevrouw mr. N. Brouwer

en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter: