ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1429 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/05

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1429
Datum uitspraak: 18-10-2011
Datum publicatie: 18-10-2011
Zaaknummer(s): G2011/05
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gynaecoloog betreffende het onvoldoende informeren over het sterfproces na palliatieve sedatie. Klacht ongegrond.

Rep.nr. G2011/05

Def.

18 oktober 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 11 februari 2011 binnengekomen klacht van:

A en B,

respectievelijk wonende te C en D,

klagers,

tegen

E,

wonende te F,

gynaecoloog te G,

verweerster,

BIG registratienummer: ,

advocaat: mevrouw mr. F.J. Knoops.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- een brief van klaagster met bijlagen van 10 januari 2011, ingekomen op 11 januari 2011;

- het klaagschrift met bijlage van 9 februari 2011, ingekomen op 11 februari 2011;

- het verweerschrift van 22 april 2011, ingekomen op 22 april 2011;

- de repliek van 26 mei 2011, ingekomen op 30 mei 2011;

- de dupliek van 20 juni 2011, ingekomen op 21 juni 2011;

- een brief van klagers van 30 juli 2011, ingekomen op 2 augustus 2011.

Na ontvangst van de klacht heeft de voorzitter van het College, gelet op het

bepaalde in artikel 66 van de wet BIG, een vooronderzoek gelast. In het kader van

dit vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

Daarvan is door partijen geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 6 september 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Klagers zijn verschenen. Verweerster is verschenen, bijgestaan door mevrouw

mr. F.J. Knoops.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

De moeder van klagers, mevrouw H, geboren op xx-xx-xx, verder ook te noemen: de patiënte, werd in september 2010 door haar huisarts verwezen naar verweerster in verband met aanhoudende pijnklachten in de onderbuik. Na twee poliklinische consulten, waarbij verweerster verschillende onderzoeken heeft gedaan, bleek dat patiënte aan baarmoederkanker leed. Verweerster heeft aangegeven dat het om een milde vorm van kanker leek te gaan en dat de baarmoeder operatief zou worden verwijderd.

2.2

Op 4 november 2010 heeft de operatie plaatsgevonden, waarbij de baarmoeder van patiënte is verwijderd. Tijdens de operatie bleek dat de baarmoeder één grote tumor was en dat er tevens sprake was van een uitzaaiing in een lymfeklier. Ook bleek uit onderzoeken daags na de operatie dat er sprake was van tumoren in de longen. Patiënte had na de operatie veel pijn, was erg moe en kreeg zuurstof toegediend

2.3

Op 8 november 2010 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte, de echtgenoot van patiënte, klagers en verweerster. Daarnaast was er een verpleegkundige bij het gesprek aanwezig. Tijdens dit gesprek is gesproken over de zorgelijke gezondheidstoestand van patiënte. Verweerster heeft de mogelijke (behandel)opties besproken en ook de mogelijkheid van euthanasie en palliatieve sedatie genoemd. Patiënte heeft na het gesprek samen met haar echtgenoot en klagers tot toepassing van palliatieve sedatie besloten en heeft dit laten weten aan de verpleegkundige.

2.4

Op 9 november 2010 hebben patiënte, haar echtgenoot en klagers twee gesprekken gehad met de oncoloog over palliatieve sedatie. Bij het laatste gesprek was ook een verpleegkundige aanwezig. Er werd afgesproken dat patiënte de volledige regie had: zij bepaalde op welk moment begonnen werd met de palliatieve sedatie.

2.5

Op 10 november 2010 hebben de echtgenoot van patiënte en klagers afscheid van patiënte genomen. Om 21.15 uur werd met de toepassing van palliatieve sedatie (slaap-infuus) begonnen. Patiënte is echter ’s nachts toch weer wakker geworden. Nadat de arts-assistent bij de patiënte was geweest is verweerster telefonisch opgeroepen om naar het ziekenhuis te komen. Verweerster heeft de verpleegkundige opdracht gegeven de medicatie aan te passen om te voorkomen dat patiënte een tweede keer zou ontwaken.

2.6

Op 10 november 2010 is patiënte om 04.17 uur in het bijzijn van haar familie overleden.

2.7

Kort na het overlijden van patiënte heeft verweerster met de echtgenoot en met klagers gesproken. Gelet op de hoogoplopende emoties heeft verweerster voorgesteld om de situatie twee weken na het overlijden te evalueren. Klagers hebben aangegeven contact op te zullen nemen met verweerster als zij hier aan toe waren.

3 De klacht

Klagers verwijten verweerster dat zij hun onvoldoende heeft geïnformeerd over het sterfproces na palliatieve sedatie.

Klagers zijn enorm geschrokken toen hun moeder na het aanbrengen van het slaapinfuus toch weer wakker werd, terwijl verweerster hen niet had verteld dat dit zou kunnen gebeuren en ze al definitief afscheid genomen hadden van hun moeder. Daarnaast maakte de moeder van klagers toen zij wakker werd een verwarde indruk en zullen klagers nooit weten hoe hun moeder het heeft ervaren om weer wakker te worden. Doordat klagers onvoldoende zijn geïnformeerd, hebben ze niet op een rustige wijze afscheid kunnen nemen van hun moeder.

4. Het verweer

Verweerster heeft tijdens het gesprek met patiënte, haar echtgenoot en klagers op 8 november 2010 de mogelijke (behandel)opties besproken, waarbij ook euthanasie en palliatieve sedatie zijn genoemd. Naar de mening van verweerster diende echter de definitieve uitslag van het onderzoek naar de in de baarmoeder en lymfeklier aangetroffen tumor te worden afgewacht alvorens definitieve beslissingen zouden worden genomen. De intentie van verweerster was dat zij in een tweede en wellicht nog een derde gesprek nader met patiënte en haar familie zou spreken over het proces van palliatieve sedatie. De keuze voor palliatieve sedatie en het moment waarop daarmee zou worden begonnen is door patiënte en haar familie in samenspraak met de oncoloog gemaakt. Verweerster kende die keuze pas nadat met de toepassing van palliatieve sedatie was begonnen. Verweerster is op 10 november 2010

’s avonds nog bij patiënte langsgegaan en heeft aan haar zoon, klager, gevraagd of er nog behoefte bestond aan meer informatie, waarop deze ontkennend heeft geantwoord.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt:

5.1

Volgens de KNMG-richtlijn palliatieve sedatie 2009 wordt onder palliatieve sedatie verstaan het opzettelijk verlagen van het bewustzijn van een patiënt in de laatste levensfase. Het doel van palliatieve sedatie is het verlichten van het lijden van de patiënt. Het verlagen van het bewustzijn is het middel om dat doel te bereiken. Het doel is niet het leven te bekorten of te verlengen. De indicatie voor palliatieve sedatie wordt gevormd door het bestaan van een of meer onbehandelbare ziekteverschijnselen (refractaire symptomen), welke leiden tot ondraaglijk lijden van de patiënt. Een symptoom is of wordt refractair als geen van de conventionele behandelingen (voldoende snel) effectief zijn en/of deze behandelingen gepaard gaan met onaanvaardbare bijwerkingen. Zodra de optie van palliatieve sedatie in beeld komt is het van belang om zowel de patiënt als diens naasten goed te informeren en voor te bereiden.

5.2

Het College is van oordeel dat verweerster in het gesprek dat zij op 8 november 2010 met patiënte, haar echtgenoot en klagers had, nog niet alle details van palliatieve sedatie behoefde te bespreken. Tijdens het gesprek is de zorgelijke gezondheidstoestand van patiënte besproken en daarna zijn de mogelijke (behandel)opties, waaronder palliatieve sedatie, aan de orde gekomen. Het zou teveel zijn om op dat moment tot in detail in te gaan op het proces van palliatieve sedatie en de eventuele moeilijkheden die zich daarbij kunnen voordoen. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij eerst de definitieve uitslag van het onderzoek naar de in de baarmoeder aangetroffen tumor wilde afwachten en vervolgens in een tweede en wellicht nog een derde gesprek nader met patiënte en haar familie wilde spreken over het proces van palliatieve sedatie. Tijdens deze vervolggesprekken zouden naar het oordeel van het College de nadere details van het proces van palliatieve sedatie aan de orde moeten komen, waaronder de mogelijkheid dat de patiënt weer wakker wordt na aanvankelijke bewustzijnsdaling.

5.3

Na het gesprek met verweerster hebben patiënte, haar echtgenoot en klagers op 9 november 2010 twee gesprekken gehad met de oncoloog over palliatieve sedatie. Klagers hebben ter zitting aangegeven dat op 10 november 2010 in de avond, begonnen is met toepassing van palliatieve sedatie, omdat duidelijk was dat patiënte geen kans meer had, teveel pijn had en er geen uitzicht op verbetering was. Hoewel verweerster hoofdbehandelaar van de patiënte was, is het palliatieve sedatieproces door de oncoloog in gang gezet en was verweerster hierbij niet betrokken. Verweerster heeft als hoofdbehandelaar derhalve de regie over de behandeling van de patiënte verloren. Er zijn geen duidelijke afspraken gemaakt tussen de oncoloog en verweerster over de toepassing van palliatieve sedatie en de informatieverstrekking hierover aan de patiënte en haar naasten. Hierdoor is het proces van palliatieve sedatie voor de naasten van de patiënte, en wellicht ook voor de patiënte zelf, onrustig verlopen. Deze gang van zaken had beter gekund. Het voert echter te ver om verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken, nu verweerster niet bij de beslissing en aanvang van de palliatieve sedatie betrokken geweest is en aannemelijk is geworden dat de oncoloog daarmee is begonnen zonder overleg met haar. Bovendien pleit het in het voordeel van verweerster dat zij, zoals door klagers onvoldoende is weersproken, in de avond van 10 november 2010 aan klager, die aan het bed van patiënte zat, heeft gevraagd of alles duidelijk was en of er nog behoefte bestond aan meer informatie.

6. Slotsom

Het College beseft dat het proces van palliatieve sedatie zeer ingrijpend is en heeft er begrip voor dat het onverwachte ontwaken van hun moeder tijdens dit proces voor klagers een verwarrende en verdrietige ervaring is geweest. Toch is er alles bijeengenomen geen aanleiding verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Beslist moet worden als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door:

mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

dr. H.D. de Boer, lid-geneeskundige,

drs. J.U.R. Niewold, lid-geneeskundige,

mw. dr. A.J. Goverde, lid-geneeskundige,

mw. mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter: