ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1404 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/99
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1404 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-08-2011 |
Datum publicatie: | 30-08-2011 |
Zaaknummer(s): | G2010/99 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | - |
Rep.nr. G2010/99
30 augustus 2011
Def.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 12 oktober 2010
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
wonende te D,
huisarts
verweerder,
BIG reg. nr:,
gemachtigde: mevrouw mr. A.V. Rijneke.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft ondermeer kennisgenomen van:
- een klaagschrift d.d. 9 oktober 2010, binnengekomen bij het College op 12
oktober 2010;
- een aanvullend klaagschrift d.d. 15 november 2010, binnengekomen bij het
College op 18 november 2010;
- een verweerschrift d.d. 20 januari 2011, binnengekomen bij het College op
21 januari 2011.
Hoewel partijen in de gelegenheid zijn gesteld in het kader van een mondeling vooronderzoek te worden gehoord, hebben zij hiervan geen gebruik gemaakt. Partijen hebben na het aanbod van het mondeling onderzoek onderling een gesprek gevoerd, dat niet tot een oplossing heeft geleid.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 5 juli 2011. Beide partijen zijn verschenen en van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1. Bij klager zijn in januari 2010 intracoronaire stents geplaatst. Na deze ingreep gebruikte klager medicijnen, te weten 75 mg Plavix (bloedverdunner) en 100
mg acetylsalicylzuur per dag.
2.2 Op 3 oktober 2010 is klager in het begin van de middag met zijn fiets ten val gekomen.
2.3. Klager heeft omstreeks 16.00 uur contact opgenomen met de dokterswacht. Hij heeft de assistente verteld van de val en heeft aangegeven dat er sprake
was van een bloeduitstorting. Ook heeft klager de assistente verteld van de stents en het medicijngebruik. Klager vroeg advies over het al dan niet
continueren van het medicijn Plavix en over het behandelen van de bloeduitstorting.
2.4. De assistente heeft overlegd met verweerder die op de huisartsenpost aanwezig was. Verweerder heeft medegedeeld dat klager niet behoefde te stoppen
met het middel Plavix en heeft advies gegeven over de behandeling van de bloeduitstorting. Verweerder heeft voorts bij monde van zijn assistente aan
klager laten weten dat hij direct contact moest opnemen als het been of andere lichaamsdelen zouden opzwellen of als zich andere problemen zouden
voordoen.
2.5. Na voornoemd telefoongesprek is het been van klager opgezwollen en klager heeft omstreeks 18.30 uur wederom contact met de huisartsenpost
opgenomen. In dit telefoongesprek werd aan klager medegedeeld dat hij zich om 20.00 uur voor een consult op de huisartsenpost kon melden.
2.6. Omstreeks 19.30 uur is klager buiten bewustzijn geraakt. Klager is hierop per ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij enkele dagen is
opgenomen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft uitgenodigd voor een consult toen hij zich de eerste keer bij de huisartsenpost meldde. Daarnaast had
verweerder volgens klager niet het advies mogen geven het medicijn Plavix te continueren, aangezien dit fatale gevolgen zou hebben kunnen gehad.
4. Het verweer
Het verweer strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
4.1. Op grond van de gegevens zoals gepresenteerd door klager bij het eerste telefonisch contact, waarin alarmsignalen in de zin van (ver)
bloedingsverschijnselen of andere wijzigingen voor ernstige pathologie ontbraken, heeft verweerder overwogen dat een nadere beoordeling van klager niet
noodzakelijk was. Dit was ook niet de expliciete hulpvraag van klager.
4.2. Met betrekking tot het door klager verzochte advies ter zake het gebruik van Plavix heeft verweerder, bij afwezigheid van alarmsignalen in de zin van (ver)
bloeding, weloverwogen geadviseerd het gebruik hiervan te continueren. Hierbij heeft verweerder de risico’s van het stoppen van dit medicijn meegewogen.
5. Beoordeling van de klacht
Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het
College als volgt.
5.1. Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke
bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in
de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2. Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel, te weten het niet nader onderzoeken van klager naar aanleiding van het eerste telefoongesprek, is het College
van oordeel dat verweerder hier niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft op grond van de door klager verstrekte informatie terecht geoordeeld
dat nader onderzoek op dat moment niet noodzakelijk was. Verweerder heeft klager daarnaast nadrukkelijk verzocht terug te bellen indien de situatie zou
veranderen. Dit heeft klager ook gedaan toen zijn been ná het telefoongesprek alsnog ging zwellen.
5.3. Wat betreft het advies van verweerder om het gebruik van Plavix te continueren is het College van oordeel dat dit een adequaat advies is geweest in de
gegeven omstandigheden. Het College wijst er hierbij op dat het stoppen van het middel om 16.00 uur de problemen die klager later die dag heeft gekregen
op geen enkele manier had kunnen voorkomen.
5.4. Alles in onderlinge samenhang bekeken is het College van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden adequaat heeft gehandeld. Het College
ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
6. Slotsom
De klacht is ongegrond. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
Verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mevrouw mr. M. Griffioen, lid-jurist,
mevrouw drs. C.J. Groenewold, lid-geneeskundige,
drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,
drs. W.P. Haanstra, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mevrouw mr. H.D. de Groot, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.