ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1265 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/63
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1265 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-08-2011 |
Datum publicatie: | 05-08-2011 |
Zaaknummer(s): | G2010/63 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Huisarts. Telefonisch overleg met praktijk. Verplichting van huisarts om toestand van de patiënt zelf te beoordelen bij tweede melding van voldoende importantie. Protocol. Klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2010/62
2 augustus 2011
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 15 juni 2010
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
advocaat: mr. H.J.M.G.M. van der Meijden
tegen
C,
huisarts,
wonende te D,
verweerster,
BIG reg.nr: -,
bijgestaan door: mr. V.C.A.A.V. Daniels.
1.Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 11 juni 2010, ingekomen op 15 juni 2010;
- het verweerschrift van 15 september 2010, ingekomen op 17 september 2010;
- een proces-verbaal van het op 20 januari 2011 gehouden mondeling vooronderzoek door mevrouw mr. F.E. Mobach-Visser, plaatsvervangend secretaris
van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 7 juni 2011. Verschenen zijn: klaagster, bijgestaan door mr. Van der Meijden, en verweerster, bijgestaan door mr. Daniels . Ter zitting zijn als getuigen gehoord: mevrouw E en de heer F.
2.Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
Verweerster was ten tijde hier van belang op maandagen als huisarts werkzaam in de praktijk van de huisarts van klaagster en haar gezin.
Op maandag 22 februari 2010 kort na 8.30 uur heeft de echtgenoot van klaagster telefonisch contact opgenomen met die praktijk, waarbij hij te woord werd gestaan door de assistente. Hij deelde mee rugklachten te hebben. Bij doorvragen bleek dat er geen sprake was van uitstraling naar de benen en evenmin van mictieklachten. De echtgenoot van klaagster vroeg hem iets ter bestrijding daarvan voor te schrijven en deelde mee eerder Diclofenac te hebben gebruikt. Dit medicijn werd hem voorgeschreven tezamen met Omeprazol, dit laatste ter voorkoming van maagklachten. Klaagster zou deze medicijnen ophalen bij de apotheek wanneer zij rond 12.30 uur zou terugkeren van haar werk.
Aan het eind van de ochtend (rond 11.45 uur) heeft de oudste zoon van klaagster (de heer F) wederom telefonisch contact opgenomen met de praktijk. Ook hij werd te woord gestaan door de assistente. Hij heeft meegedeeld dat de klachten bij zijn vader waren verergerd. De assistente heeft vastgesteld dat de medicijnen nog niet waren gebruikt en heeft aangeraden daar spoedig mee te beginnen.
Na thuiskomst van klaagster heeft haar echtgenoot de medicijnen ingenomen. Ruim een uur later heeft hij koffie en thee gemaakt. Kort daarna is hij achterover gevallen en op de grond blijven liggen. Zijn oudste zoon heeft getracht hem te reanimeren. Het gewaarschuwd ambulancepersoneel heeft enige tijd na aankomst vastgesteld dat klaagsters echtgenoot niet meer leefde. Verweerster is daarop een aantal keren telefonisch benaderd om een schouw te verrichten. Zij heeft eerst in de praktijk een consult afgemaakt en is nadien gekomen om de schouw te verrichten. Bij de woning trof zij politie en de jongste zoon van klager (de heer G), die overstuur was en boos op verweerster. Verweerster heeft de schouw verricht en de dood vastgesteld. Zij heeft overlijdenspapieren ingevuld en achtergelaten. Zij heeft geconstateerd dat zij een formulier was vergeten en heeft dat nadien nagebracht en bij de deur afgegeven.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klaagster verwijt verweerster (a) dat zij door niet of onvoldoende te reageren op de beide telefoontjes gedurende de ochtend van 22 februari 2010 nalatig is geweest en onvoldoende heeft gedaan om het overlijden van haar echtgenoot te voorkomen en (b) dat zij te lang op zich heeft laten wachten vóórdat zij kwam om de schouw te verrichten en tijdens de schouw en bij de gang van zaken rond het invullen van de formulieren een onverschillige houding heeft aangenomen waardoor klaagster werd gekwetst.
4.Het verweer
Verweerster stelt dat de assistente bij beide telefoongesprekken volgens daaraan te stellen eisen heeft doorgevraagd en met het herhaalrecept van Diclofenac (dat door haarzelf is goedgekeurd) adequaat heeft gehandeld. Die informatie die werd doorgegeven door de oudste zoon van klaagster aan het einde van de ochtend bracht daar geen verandering in. Met name was toen van belang dat de medicijnen nog niet waren ingenomen. Niet is door de oudste zoon bij dat telefoongesprek gewezen op andere klachten dan die welke vanaf 's morgens vroeg bekend waren, met name niet dat sprake zou zijn van pijn op de borst. Eerst toen de melding kwam van het overlijden van de echtgenoot van klaagster is verweerster van de telefoongesprekken van die ochtend op de hoogte gesteld. Zij schrok van de politie en van de houding van de jongste zoon, waardoor haar optreden ter gelegenheid van de schouw en het invullen en het nabrengen van de overlijdenspapieren negatief is beïnvloed.
5.Beoordeling van de klacht
Over de inhoud van het eerste telefoongesprek in de ochtend van 22 februari 2010 bestaat geen verschil van mening: klaagsters echtgenoot heeft melding gemaakt van rugklachten en heeft gevraagd een pijnstiller/een spierontspanner voor te schrijven, die hij eerder had gebruikt. Daartegen bestond vanuit medisch oogpunt geen bezwaar. Klaagster stelt dat haar oudste zoon ter gelegenheid van het tweede telefoongesprek aan het einde van de ochtend heeft gewezen op het feit dat sprake zou zijn van pijn op de borst van zijn vader. De jongste zoon heeft in een verklaring van 30 november 2010 neergelegd dat hij dat zijn broer tijdens dat telefoongesprek heeft horen zeggen. De oudste zoon heeft dat ook bevestigd in zijn verklaring als getuige ter zitting van het College op 5 juni 2011. Naar het oordeel van het College echter is niet komen vast te staan dat melding is gedaan van pijn op de borst. Het College hecht in dit verband beslissende betekenis aan het verhandelde bij het vooronderzoek waar klaagster heeft verklaard dat haar oudste zoon zich niet kan herinneren dat hij (telefonisch aan het einde van de ochtend van 22 februari 2010) heeft gezegd dat haar echtgenoot tevens pijn op de borst had. Klaagster voegt daar in het vooronderzoek aan toe dat dit tot zijn overlijden (in de loop van de middag) ook niet ter sprake is gekomen.
Naar het oordeel van het College is niet komen vast te staan dat op de weergave van de klachten van klaagsters echtgenoot (zoals telefonisch weergegeven door haar oudste zoon) op zichzelf onjuist of onzorgvuldig is gereageerd. Het College onderkent dat sprake was van een tweede (snel op de eerste volgende) melding van voldoende importantie. Het is het College ambtshalve bekend dat bij huisartsenposten een protocol bestaat dat inhoudt dat in een dergelijke situatie altijd een directe (al of niet telefonische) beoordeling van de huisarts zelf noodzakelijk is. Gebleken is dat de praktijk waarin verweerster werkt intussen zich daarbij heeft aangesloten. Aangenomen moet dus worden dat verweerster naar de maatstaven van dit protocol op dat moment tot een eigen beoordeling van de toestand van de patiënt had behoren over te gaan. Het protocol of de daaraan ten grondslag liggende professionele overtuiging had op het onderhavige tijdstip echter nog niet een zodanig algemene gelding, dat het juist zou zijn verweerster er een tuchtrechtelijk relevant verwijt van te maken dat zij niet in overeenstemming daarmee heeft gehandeld. Dit alles in onderlinge samenhang beschouwd, brengt mee dat het onder (a) geformuleerde klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.
Het College is met klaagster van oordeel dat veel tijd is verstreken tussen het verzoek van de ambulancebroeders om de schouw te komen verrichten en de komst daartoe van verweerster. Het College zal volstaan met die vaststelling. In algemene zin verdient het aanbeveling dat een arts die tot een schouw wordt opgeroepen zich zo spoedig mogelijk daarvoor meldt. Niet echter is gebleken van omstandigheden die het ontstane tijdverloop tuchtrechtelijk verwijtbaar maken. Het College heeft verder begrip voor de aanmerkingen van klaagster op het optreden van verweerster bij het verrichten van die schouw en nadien, maar is niet van oordeel dat daarvan aan verweerster een relevant verwijt kan worden gemaakt, gezien ook de verklaring die verweerster daarvoor heeft gegeven. Ook klachtonderdeel (b) moet derhalve ongegrond worden verklaard.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. P.W.M. Huisman, lid-jurist,
mw. drs. E.M. Ter Braak, lid-geneeskundige,
dr. R.H. Boerman, lid-geneeskundige,
mw. drs. S.C.J. van Hoof, lid-geneeskundige
bijgestaan door mw. mr. A.A. Verhoeven-Heemskerk, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: