ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1264 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/20
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1264 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-08-2011 |
Datum publicatie: | 05-08-2011 |
Zaaknummer(s): | G2010/20 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Neuroloog. Klachten over deskundigheid en bevoegdheid ongegrond. Klachten over rapportage eveneens ongegrond. Opmerkingen in verband met Richtlijn medisch specialistische rapportage (WMSR). |
Rep.nr. G2010/20
2 augustus 2011
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 18 maart 2010
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
wonende te D,
verweerder,
neuroloog,
BIG reg. nr: -.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 13 maart 2010, ingekomen op 18 maart 2010;
- het verweerschrift van 25 mei 2010, ingekomen op 26 mei 2010;
- de repliek van 26 juni 2010, ingekomen op 29 juni 2010;
- de dupliek van 11 augustus 2011, ingekomen op 12 augustus 2011.
Van de uitnodiging om in het vooronderzoek te worden gehoord, hebben partijen geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld ter terechtzitting van 7 juni 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.
2. Vaststaande feiten
Op 13 maart 2009 heeft verweerder op verzoek van de verzekeringsarts e een rapport over verweerder uitgebracht. Het rapport, dat als titel draagt: “Neurologische rapportage met psychologisch onderzoek”, is opgesteld in samenwerking met de psycholoog F.
3. Beoordeling van de klacht
3.1
Het eerste klachtonderdeel houdt in dat verweerder op 13 maart 2009 niet bevoegd was tot het uitbrengen van het rapport en zich dus ten onrechte als neuroloog presenteert.
De actuele gegevens in het BIG-register (peildatum 26 juli 2011) houden in dat verweerder sinds 6 januari 1998 staat ingeschreven als basisarts, sinds 23 juni 1998 tevens als pyschotherapeut en sinds 20 oktober 2009 mede voor de specialismen neurologie en psychiatrie. Uit de historische gegevens in het register blijkt voorts dat verweerder tussen 3 februari 1999 en 20 oktober 2009 stond ingeschreven voor het specialisme zenuw- en zielsziekten. Deze laatste inschrijving bracht mee dat hij ook op 13 maart 2009 bevoegd was voor het vakgebied van de neurologie. Het klachtonderdeel is dus tevergeefs naar voren gebracht.
3.2
Het tweede klachtonderdeel lijkt allereerst voort te borduren op het eerste, in zoverre de deskundigheid van verweerder in twijfel wordt getrokken. Het klachtonderdeel houdt op dit punt echter niets specifieks in naast de al besproken kwestie van de bevoegdheid en zou in zoverre dus ongegrond zijn.
3.3.
Het College zal het tweede klachtonderdeel echter aldus verstaan, en zo is het kennelijk ook door verweerder verstaan, dat het rapport niet aan de professionele maatstaven voldoet. Het bezwaar van klager richt zich in het bijzonder op de vaststelling door verweerder: “neurologische constateerbare afwijkingen waren er nu niet.” (rapport p. 20).
3.4.
Klager brengt naar voren dat diverse andere artsen juist hersenletsel bij hem hebben geconstateerd. Dat is in zijn visie in kennelijke strijd met de vaststelling van verweerder die daarom, zo begijpt het College, niet juist kan zijn. Klager verwijst ter toelichting op een afdruk van een MRI- scan en het verslag van de radioloog (bijlage 5 bij klaagschrift). Verweerder brengt echter terecht naar voren dat uit deze gegevens niet volgt dat zijn vaststelling onjuist is.
3.5
Hetgeen klager in de bijlage 6 bij zijn klaagschrift heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Verweerder wil wel aannemen, zo begrijpt het College, dat er eerdere bevindingen van andere artsen waren die in een andere richting wezen, maar hij had te beoordelen hoe de toestand van klager was op het moment van het onderzoek dat hij verrichtte en toen was er geen aanleiding (meer) voor de constatering dat klager neurologische afwijkingen had. Het College heeft geen redenen om aan de juistheid van dit verweer te twijfelen.
3.6
De behandeling van deze zaak geeft het College nog wel aanleiding tot het maken van enkele kanttekeningen, deels in aansluiting op opmerkingen van klager. Het College acht het minder juist dat uit het rapport niet, althans niet voldoende blijkt, welke onderdelen voor rekening komen van verweerder en welke onderdelen voor die van de psycholoog. Een duidelijke scheiding tussen een neurologisch en een psychologisch deel zou de overzichtelijkheid van de rapportage ten goede zijn gekomen. Ook is niet voldoende duidelijk tot welke (eigen) bevindingen verweerder is gekomen naar aanleiding van de aangeleverde psychologische testresultaten. In zoverre staat deze rapportage op gespannen voet met de Richtlijn medisch specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband van de Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage (WMSR), in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) van 31 januari 2008. Het College heeft hierbij in het bijzonder het oog op de aanbevelingen 2.2.1 (over de opbouw en indeling van het rapport) en 2.2.10 (over de gronden en argumenten die hebben geleid tot de conclusies). Deze opmerkingen zijn, bezien in de samenhang van het gehele rapport, echter van onvoldoende gewicht om de conclusie te kunnen dragen dat de rapportage uit een professioneel oogpunt zodanig ontoereikend is dat verweerder daarvoor tuchtrechtelijk moet worden aangesproken.
3.7
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat ook het tweede klachtonderdeel ongegrond is.
Al hetgeen klager nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.9
Bij repliek heeft klager nog enkele andere punten naar voren gebracht. Verweerder heeft daartegen bezwaar gemaakt. Daarover overweegt het College als volgt.
Voor zover deze punten als een uitbreiding van de klacht moeten worden gezien, geldt als uitgangspunt dat in dit stadium (repliekfase) met het oog op een behoorlijke procesorde geen nieuwe klachtonderdelen in de beoordeling kunnen worden betrokken. Als voldoende duidelijk is wat deze klachtonderdelen precies inhouden en als verweerder een of meer concrete verwijten worden gemaakt, waartegen hij nog behoorlijk verweer kan voeren, kan er reden zijn op deze regel een uitzondering te maken. Aan deze voorwaarde(n) is hier niet voldaan, zodat het College deze punten niet als afzonderlijke klachtonderdelen zal aanmerken. Voor het overige brengen zij geen wijziging in de overwegingen van het College onder 3.1 tot en met 3.7.
6. Slotsom
De klacht is in beide onderdelen ongegrond en zal worden afgewezen.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. P.W.M. Huisman, lid-jurist,
mw. drs. E.M. Ter Braak, lid-geneeskundige,
drs. J.U.R. Niewold, lid-geneeskundige,
mw. drs. S.C.J. van Hoof, lid-geneeskundige
bijgestaan door mw. mr. A.A. Verhoeven-Heemskerk, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: