ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1263 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/08

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1263
Datum uitspraak: 02-08-2011
Datum publicatie: 05-08-2011
Zaaknummer(s): G2011/08
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende het afgeven van een geneeskundige verklaring door een psychiater. Waarschuwing.

Rep.nr. G2011/08

2 augustus 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 17 januari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

wonende te D,

psychiater bij E te F,

verweerder,

BIG registratienummer: -.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 12 januari 2011, ingekomen op 17 januari 2011;

- het verweerschrift van 12 maart 2011, ingekomen op 14 maart 2011.

Na ontvangst van de klacht heeft de voorzitter van het College, gelet op het

bepaalde in artikel 66 van de wet BIG, een vooronderzoek gelast. In het kader van

dit vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

Daarvan is door partijen geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 28 juni 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder is verschenen. Klaagster is met kennisgeving niet verschenen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klaagster is de ex-partner van G. Uit de relatie tussen klaagster en G is een dochter geboren.

2.2

Verweerder is in het verleden werkzaam geweest bij een locatie van de H en was daar de behandelend psychiater van G. Na zijn vertrek naar E heeft verweerder contact gehouden met G.

2.3

Klaagster en G zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure bij de rechtbank ’s-Gravenhage over de erkenning en omgang ten aanzien van hun beider minderjarige dochter.

2.4

Verweerder heeft informatie verstrekt over G aan de Raad voor de Kinderbescherming inzake een onderzoek in opdracht van de rechtbank ’s-Gravenhage.

3. De Klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn autoriteit als psychiater door verschillende uitspraken te doen tegenover de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de geestelijke gesteldheid van G. De klacht van klaagster heeft betrekking op de volgende passages uit het deel van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming waarin de door verweerder verschafte informatie is opgenomen:

Hij is nooit agressief geweest. C kent G als een aardig mens die zijn emoties goed onder controle heeft.”

en

“C steekt zijn handen voor G in het vuur als het gaat om het contact tussen hem en zijn tweejarige dochter. G is een stabiel persoon en de psychiater acht hem in staat om op een verantwoorde wijze met een tweejarig kind om te gaan.”

Verweerder is buiten zijn bevoegdheid getreden door bovenstaande informatie te verschaffen, omdat hij al jaren geen behandelaar meer is van G en dus geen uitspraken kan doen over diens huidige geestelijke gesteldheid. Verweerder heeft de uitspraken gedaan om G als vriend te helpen.

4. Het verweer

Verweerder heeft na de gesprekken met G in I contact met hem gehouden, maar hem nooit thuis bezocht. Verweerder geeft G uitleg over symptomen en advies over medicatie. G had verweerder verzocht om contact op te nemen met de Raad voor de Kinderbescherming, omdat verweerder hem beter had leren kennen dan zijn huidige behandelaars. Verweerder vond het verzoek van G erg redelijk en heeft daarom uit zichzelf informatie verschaft aan de Raad voor de Kinderbescherming. Hij meende deugdelijke voorlichting en informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming te kunnen geven. Verweerder is het in grote lijnen eens met het verslag van de Raad voor de Kinderbescherming, maar zou G niet zonder meer een stabiel personen willen noemen, noch betogen dat G nooit agressief is geweest.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt:

5.1

Het College stelt voorop dat, volgens de KNMG-richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens, een geneeskundige verklaring een (schriftelijke) verklaring is die door een arts is opgesteld, ten behoeve van een patiënt die onder behandeling van die arts staat of stond. Een geneeskundige verklaring bevat een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand. De behandelrelatie tussen arts en patiënt dient vrij te blijven van belangenconflicten, die mogelijk kunnen spelen bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring. Het geven van een waardeoordeel dat een ander doel dient dan behandeling of begeleiding moet objectief en deskundig gebeuren, door een onafhankelijke arts die deskundig is op het gebied van de vraagstelling. Een behandelend arts wordt geacht niet objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt. Daarnaast beschikt een behandelend arts meestal niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel. Een diagnose wordt over het algemeen niet gezien als een waardeoordeel, een prognose over het algemeen wel.

5.2

Het College is van oordeel dat de informatie die verweerder met betrekking tot de ex-partner van klaagster, G, aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft verschaft een geneeskundige verklaring is in bovenbedoelde zin. Naar inhoud en strekking van de richtlijn van de KNMG wordt een geneeskundige verklaring opgesteld door de behandelend arts van de patiënt. Hoewel verweerder al een aantal jaar geen behandelend psychiater van G meer is, heeft hij contact met hem gehouden na het afronden van de behandelcontacten, om hem te voorzien van uitleg over symptomen en advies over medicatie. Verweerder voert derhalve dezelfde werkzaamheden uit als een behandelend psychiater. Het College is dan ook van mening dat de positie van verweerder voor de beoordeling van de klacht gelijkgesteld moet worden met die van een behandelend arts en er derhalve sprake is van een geneeskundige verklaring in de zin van de KNMG-richtlijn. Daaraan doet niet af dat verweerder de mededelingen niet schriftelijk heeft gedaan, maar telefonisch, nu hij heeft verklaard het grotendeels eens te zijn met het verslag dat de Raad voor de Kinderbescherming van zijn mededelingen heeft opgemaakt.

Door te verklaren dat hij G in staat acht om op een verantwoorde wijze met een tweejarig kind om te gaan en zijn handen hiervoor in het vuur steekt, geeft verweerder een waardeoordeel dat een ander doel dient dan de behandeling of begeleiding van G. Verweerder had, zo volgt uit de richtlijn van de KNMG, zich van het geven van een waardoordeel dienen te onthouden. Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de richtlijnen van de KNMG inzake het omgaan met medische gegevens. Bij dit alles komt dat de omgang met een minderjarig kind geen onderwerp van gesprek geweest is tijdens de behandelcontacten met G. Hierdoor bestond er volgens het College ook inhoudelijk geen basis voor verweerder om hierover informatie te verschaffen aan de Raad voor de Kinderbescherming. De klacht is derhalve gegrond.

5.3

De gegrondverklaring van de klacht wijst op onvoldoende professioneel handelen waarvoor het College de maatregel van een waarschuwing zal opleggen.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

dr. C.L. Bruinsma, lid-geneeskundige,

dr. H.J.B. van den Brom, lid-geneeskundige,

dr. J.Q.P.J. Claessen, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. J. Visser, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter: