ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1244 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/44

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1244
Datum uitspraak: 19-07-2011
Datum publicatie: 21-07-2011
Zaaknummer(s): G2010/44
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen chirurg over het niet onderzoeken van klaagster, onvoldoende serieus nemen van de klachten en stellen van de verkeerde diagnose. Klacht is gegrond met oplegging van maatregel waarschuwing.

Rep. nr. G2010/44

19 juli 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 12 mei 2010

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

advocaat: mr. G.P. Wempe,

tegen

C,

chirurg,

wonende te D,

verweerster,

BIG reg. nr: -,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels,

jurist bij de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.


1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 10 mei 2010, ingekomen op 12 mei 2010;

- een aanvullend stuk van 16 juli 2010, ingekomen op 20 juli 2010;

- het verweerschrift van 25 augustus 2010, ingekomen op 27 augustus 2010;

- de repliek van 17 september 2010, ingekomen op 22 september 2010;

- de dupliek van 11 november 2010, ingekomen op 12 november 2010.

Na ontvangst van de klacht heeft de voorzitter van het College, gelet op het bepaalde in artikel 66 van de Wet BIG, een vooronderzoek gelast. In het kader van dit vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Daarvan is door partijen geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter terechtzitting 17 mei 2011. Partijen zijn behoorlijk opgeroepen. Verschenen zijn klaagster en verweerster, beiden vergezeld door hun gemachtigden.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

Op zaterdag 20 juni 2009 is klaagster bij het stappen op speelgoed van haar kleinzoon ten val gekomen. Voordat zij op de grond belandde werd haar rechterbeen “als het ware gelanceerd”. Vanwege vreselijke pijn en heftige kramp is klaagster per ambulance naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis “E” te F vervoerd. Daar is klaagster onderzocht door drs. G, chirurg. Vervolgens zijn er röntgenfoto’s gemaakt waarop geen fractuur te zien was. Als werkdiagnose heeft drs. G contusie aan het rechterbovenbeen gesteld. Klaagster is vervolgens opgenomen ter pijnstilling en klinische mobilisatie. Klaagster kreeg paracetamol en piritramide voorgeschreven.

De volgende dag is klaagster gezien door drs. H, chirurg. Deze heeft andere medicatie voorgeschreven, namelijk diclofenac, tramadol en fraxiparine. Voorts is door drs. H een fysiotherapeut ingeschakeld. De werkdiagnose is door drs. H veranderd in distorsie.

Vervolgens heeft verweerster op 22 juni 2009 de behandeling overgenomen. Bij de door verweerster op die dag afgelegde visite is door haar als werkdiagnose contusie gesteld. In overleg met klaagster is uiteindelijk morfine voorgeschreven. De behandeling door de fysiotherapeut is voortgezet.

Op dinsdag 23 juni 2009 heeft verweerster de dosis van de morfine verhoogd.

Op woensdag 24 juni 2009 is klaagster ontslagen uit het ziekenhuis. Voorafgaand aan haar ontslag heeft verweerster de blauwe plek op het rechterbovenbeen aan de achterzijde gezien. In de ontslagbrief van verweerster aan de huisarts is vermeld “Op 24-06-2009 kon zij in goede conditie naar huis worden ontslagen” en “Bij problemen is zij uiteraard welkom op onze polikliniek”.

Op 26 juni 2009 heeft klaagster in verband met voortdurende pijnklachten gebeld met de secretaresse van verweerster. Dit heeft niet tot een consult bij verweerster geleid.

De dag erop, 27 juni 2009, is klaagster bij de dienstdoende huisartsenpost geweest. De huisarts aldaar stelde als diagnose “scheuring van de hamstring”.

Omdat de pijnklachten bleven aanhouden is klaagster op 30 juni 2009 door haar eigen huisarts gezien. Deze heeft klaagster doorverwezen naar “E” voor het laten maken van een echo.

Nadat op 7 juli 2009 een echo was gemaakt, heeft dr. I, radioloog, het noodzakelijk geacht dat een MRI-scan zou worden gemaakt. Deze scan is op 9 juli 2009 gemaakt. Aan de hand van de MRI-scan heeft dr. I geconcludeerd dat sprake was van een spierverscheuring en bloeding in de adductor magnus (grote aanvoerderspier van het dijbeen) en dat de bloeding en de ruptuur doorlopen tot in de aanhechting.

Omdat klaagster ontevreden was over de behandeling in “E” en over verweerster in het bijzonder, heeft zij zich tot het J te K gewend.

Naar aanleiding van haar klacht met betrekking tot verweerster heeft klaagster op 14 juli 2009 een gesprek gehad met de klachtenfunctionaris van “E” waarbij ook de echtgenoot van klaagster aanwezig was. Vervolgens heeft op 22 juli 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster waarbij tevens de klachtenfunctionaris en klaagsters echtgenoot aanwezig waren. Het indienen van de klacht heeft uiteindelijk niet tot een voor klaagster bevredigend resultaat geleid. Voor klaagster is een en ander aanleiding geweest inzage te vragen in haar dossier. Na herhaaldelijk rappelleren heeft klaagster eerst op 11 september 2009 een afschrift van haar dossier uit handen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van “E” ontvangen.

Prof. dr. L, orthopedisch chirurg verbonden aan het J te K, heeft bij schrijven van 14 juli 2010 aan de fysiotherapeut van klaagster medegedeeld dat sprake is van subtotale avulsie van de hamstrings met persisterende invaliditeit. Voorts heeft L aangegeven dat een operatieve reconstructie is voorgesteld. De operatie heeft inmiddels plaatsgevonden.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

A. Verweerster heeft onvoldoende kennis genomen van het ernstige beenletsel, de ernst daarvan niet onderkend, niet geluisterd, geen onderzoek gedaan, de verkeerde diagnose gesteld en de juiste behandeling nagelaten.

B. Verweerster heeft klaagster onheus bejegend. Zij was autoritair, luisterde niet, onderbrak klaagster op onvriendelijke wijze en toonde geen enkele empathie.

C. Verweerster heeft verhinderd dat klaagster inzage kreeg in haar medisch dossier. Klaagster is een paar maanden van het kastje naar de muur gestuurd alvorens zij van de directie van het ziekenhuis het dossier kreeg.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

A. Verweerster betwist dat zij het letsel niet serieus heeft genomen. Zij heeft klaagster bij haar eerste visite op 22 juni 2009 wel degelijk op de gebruikelijke wijze onderzocht alvorens de diagnose te stellen. Bij deze visite was een verpleegkundige aanwezig. Uit het medisch dossier blijkt ook dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerster verwijst in dit verband naar de zinsnede “m.i. neurovasc(ulair) intact. Wel pijnlijk, maar FROM (full range of motion)”.

B. Verweerster ontkent dat zij klaagster onheus zou hebben bejegend.

C. Verweerster heeft alle medewerking verleend aan de inzage van het dossier door klaagster. Zo heeft verweerster aan de secretaresse opdracht gegeven het dossier te kopiëren. Verweerster kon op dit vlak ook niet meer doen, omdat zij met de voorzitter van de Raad van Bestuur had afgesproken dat gelet op het feit dat klaagster een klacht bij het College zou indienen de contacten met klaagster via de voorzitter zouden lopen.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

College als volgt.

Met betrekking tot klachtonderdeel A.

Het College is van oordeel dat de klacht dat verweerster geen onderzoek bij klaagster heeft verricht van overheersende betekenis is. Klaagster heeft de gang van zaken tijdens de eerste visite op 22 juni 2009 door verweerster minutieus omschreven. Daar tegenover staat een algemeen verhaal van verweerster dat zij zoals te doen gebruikelijk een onderzoek aan het been van klaagster heeft verricht. Verweerster heeft daarbij verklaard dat klaagster haar been bij het onderzoek kon bewegen. Met betrekking tot de pijnklachten van klaagster tijdens haar onderzoek heeft verweerster geen concrete beschrijving kunnen geven. Verweerster heeft daarbij gesteld dat bij het onderzoek een verpleegkundige aanwezig was. Hiervan is echter geen enkel bewijs aangedragen, zodat het College daaraan bij de betwisting door klaagster voorbij moet gaan. Ook heeft verweerster aangegeven dat het onderzoek blijkt uit de medische verslaglegging.

Het College is echter van oordeel dat uit de rapportage juist niet blijkt dat een onderzoek is verricht. De zinsnede waarop verweerster wijst, ziet op een conclusie die is getrokken, niet op het verrichten van een medisch onderzoek. Het moet er dus voor worden gehouden dat dit onderzoek niet is verricht. Dit betekent dat dit klachtonderdeel reeds vanwege het niet verrichten van een medisch onderzoek gegrond dient te worden verklaard. Het niet verrichten van het onderzoek brengt ook mee dat de overige verwijten van dit klachtonderdeel door klaagster terecht zijn voorgedragen, te weten het onvoldoende kennis nemen van het ernstig beenletsel, het stellen van de verkeerde diagnose en het achterwege laten van de juiste behandeling.

Met betrekking tot klachtonderdeel B.

Uit de thans beschikbare medische gegevens leidt het College af dat klaagster veel pijn moet hebben gehad. Kennelijk is dat onvoldoende tot verweerster doorgedrongen. De communicatie tussen klaagster en verweerster is waarschijnlijk niet goed geweest. Dit laat onverlet dat de verklaring van klaagster met betrekking tot de onheuse bejegening door verweerster lijnrecht tegenover de ontkenning hiervan door verweerster staat. Het College is van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan aan een van beide verklaringen meer waarde dient te worden gehecht. Derhalve zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot klachtonderdeel C.

Het College stelt vast dat klaagster veel moeite heeft moeten doen om inzage in haar dossier te verkrijgen en dat het enkele maanden heeft geduurd voordat klaagster de volledige inzage daadwerkelijk heeft gekregen. Dat met betrekking tot deze gang van zaken aan verweerster een verwijt te maken valt, ziet het College niet in. Het College overweegt daarbij dat het gerechtvaardigd is dat verweerster met de voorzitter van de Raad van Bestuur van “E” de afspraak heeft gemaakt dat de communicatie met klaagster via hem zou lopen toen duidelijk werd dat klaagster een klacht zou indienen bij het College. Ook dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

6. Slotsom

Klachtonderdeel A is gegrond. Het desbetreffende handelen van verweerster is haar tuchtrechtelijk te verwijten. Het College zal een waarschuwing opleggen omdat dit de meeste passende maatregel is in dit geval. De klachtonderdelen B en C zijn ongegrond; de klacht zal in zoverre worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te K;

verklaart de klacht onder A. gegrond en legt daarvoor de maatregel van een waarschuwing op;

verklaart de klachten onder B. en C. ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mw. mr. M. Griffioen, lid-jurist,

mw. drs. M.E.H.M. Fortuin, lid-geneeskundige,

dr. H.D. de Boer, lid-geneeskundige,

dr. ir. J.G. Konings, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris.

en uitgesproken op 19 juli 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris De voorzitter