ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1243 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/114

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1243
Datum uitspraak: 19-07-2011
Datum publicatie: 21-07-2011
Zaaknummer(s): G2010/114
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht over beëindigen behandelovereenkomst door huisarts. Klacht ongegrond.

Rep.nr. G2010/114

19 juli 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 12 december 2010

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

huisarts,

wonende te B,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

gemachtigde: mw. mr. M.H.M. Mook,

werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft onder meer kennisgenomen van

- het klaagschrift van 12 december 2010, ingekomen op 20 december 2010;

- het verweerschrift van 17 januari 2011, ingekomen op 18 januari 2011;

- een brief met bijlagen van klager van 8 mei 2011, ingekomen op 9 mei 2011;

- een brief met bijlagen van verweerder van 9 mei 2011, ingekomen op 11 mei 2011.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2011. Klager is verschenen; verweerder is eveneens verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager en zijn onlangs overleden partner, mevrouw D, waren sinds 2004 patiënten in de huisartsenpraktijk van verweerder. Vanaf eind maart 2010 zijn zij overgegaan naar een andere huisarts.

2.2

Voor haar overlijden is mevrouw D jarenlang hulpbehoevend geweest en heeft klager haar verzorging op zich genomen.

2.3

Klager en verweerder zijn buren van elkaar.

2.4

Op 2 november 2010 heeft het College uitspraak (G2010/36) gedaan in een door mevrouw D ingediende klacht tegen de huisarts, eveneens verweerder in de onderhavige zaak. Het College heeft de klacht ongegrond verklaard en afgewezen.

3. De klacht

Klager heeft een zevental klachten geformuleerd, welke in de kern genomen, op het volgende neerkomen.

3.1

Verweerder heeft de behandelovereenkomst met klager onzorgvuldig en zonder dat daarvoor een gewichtige reden aanwezig was, beëindigd. Het incidentele karakter van het burengeschil op 29 maart 2010 kan niet als een zodanig gewichtige reden gelden.

3.2

Door het beëindigen van de behandelovereenkomst met wijlen mevrouw D is het voor klager als mantelzorger moeilijker gemaakt goed voor haar te zorgen. Dit met het risico op een verslechtering van de relatie tussen klager en mevrouw D.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Door cumulerende irritaties op het burenrechtelijk vlak werd de relatie tussen klager als patiënt en verweerder als arts steeds lastiger. Verweerder heeft lang geprobeerd deze problemen buiten zijn beroepsmatig handelen te houden, maar dit bleek op zeker moment, 29 maart 2010, niet meer mogelijk. Verweerder heeft, via zijn assistente, klager toen in overweging gegeven een andere huisarts te zoeken, maar hij heeft de behandelovereenkomst niet beëindigd. De behandelovereenkomst is door verweerder zelf beëindigd.

5. De beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

Anders dan klager heeft gesteld is het College van oordeel dat vaststaat dat er al veel langere tijd irritaties bestonden tussen partijen en dat het op 29 maart 2010 niet om een incidentele aanvaring ging. Klager heeft dit indirect ook bevestigd door immers ter zitting te verklaren dat hij in het verleden (naar het College begrijpt in het jaar 2008) al over een overstap naar een andere huisarts heeft nagedacht en daartoe zelfs een gesprek te zijn aangegaan met huisarts E. Hij heeft daar echter, naar hij stelt onder invloed van zijn partner, toen van afgezien.

5.2

Het College is van oordeel dat de vraag of het nu verweerder is geweest die de behandelrelatie heeft opgezegd, of dat het klager zelf is die daartoe de aanzet heeft gegeven, in het midden kan blijven. In beide gevallen is er van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Aan het door klager gedane aanbod tot bewijs van zijn stelling dat het verweerder is geweest die de behandelovereenkomst heeft opgezegd, zal derhalve als niet doorslaggevend is voor de uitkomst van deze tuchtrechtelijke procedure worden voorbij gegaan. Wanneer het College er echter veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat het verweerder is geweest die de behandelrelatie heeft beëindigd overweegt het als volgt.

5.3

Verweerder heeft gemotiveerd onderbouwd gesteld dat de terugkerende fricties tussen hem en klager als buren zijn professionele relatie met klager steeds meer schaadden. Verweerder voelde zich al langere tijd geïntimideerd door klager waardoor het vertrouwen steeds verder afnam. De bijeenkomst van 29 maart 2010, waar werd gesproken over de problemen die waren gerezen over het storten van stro en mest uit de paardenstal, vormt hiervan het sluitstuk.

5.4

Hoewel klager stelt dat er van zijn kant geen irritaties ten aanzien van verweerder aanwezig waren, wijzen zijn verklaringen ter zitting van het College in andere richting. Onder meer uit het door klager geschetste incident omtrent de haan van verweerder kan het College niet anders afleiden dan dat de relatie tussen partijen van beide kanten was ontwricht.

5.5

In een arts-patiënt relatie is wederzijds vertrouwen essentieel. Bij ernstige verstoring dan wel afwezigheid van dit vertrouwen is die relatie niet goed bestaanbaar en ook niet wenselijk. Het College is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval, zoals door verweerder aangegeven en door klager onvoldoende bestreden, van verweerder redelijkerwijs niet langer kon en mocht worden gevergd de behandelrelatie met klager voort te zetten. Bij deze stand van zaken kan worden geoordeeld dat verweerder een gewichtige reden had de behandelrelatie niet voort te zetten.

5.6

Het College overweegt nog dat wanneer de behandelrelatie door de arts zou zijn beëindigd –hetgeen zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen niet vaststaat- daarbij de KNMG richtlijnen terzake in acht dienden te worden genomen. In het onderhavige geval kan klager zich daar echter niet met succes op beroepen, nu hij zelf op de dag van het conflict reeds een andere huisarts heeft benaderd en voortzetting van medisch noodzakelijk hulp niet op enig moment in gevaar is gekomen. Bij deze stand van zaken behoefde van verweerder geen bijzondere actie meer te worden verwacht.

5.7

De klacht faalt.

5.8

In de tweede klacht wordt naar voren gebracht dat door het beëindigen van de behandelrelatie met klagers partner mevrouw D, klagers taak als mantelzorger werd bemoeilijkt met alle risico’s voor de relatie tussen klager en mevrouw D. Voorzover klager hiermee opnieuw de kwestie inzake de beëindiging van de behandelrelatie tussen mevrouw D en verweerder ter

toetsing wil voorleggen gaat het College daaraan voorbij nu in die zaak immers, als hiervoor onder 2.3 is overwogen, door het College al is afgedaan.

Voor het overige is de klacht onvoldoende onderbouwd en gaat het College er om die reden aan voorbij. Klager stelt weliswaar dat hij het als mantelzorger drukker heeft gekregen doordat hij de medische zorg nu verder van huis moest vinden en dat daarmee het risico op verslechtering van zijn relatie met mevrouw D op de loer lag, maar, voorzover al ter zake doende, is gesteld noch is gebleken dat dit risico zich heeft verwezenlijkt.

5.9

Ook de tweede klacht wordt tevergeefs voorgedragen.

5.10

De klacht faalt op beide onderdelen. Het College zal beslissen als volgt.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen,

Verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,

mr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,

mw. drs. C. J. Groenewold, lid-geneeskundige,

drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige,

mw. drs. M.J.T. Tijkotte, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. H.J. Idzenga, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

de secretaris de voorzitter