ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1193 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2010-11
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1193 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-06-2011 |
Datum publicatie: | 29-06-2011 |
Zaaknummer(s): | VP2010-11 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klagers verwijten verweerster ervoor gezorgd te hebben dat het medicijn Carbamazepine gedurende lange tijd aan hun dochter werd voorgeschreven. Verweerster heeft er daarbij niet voor gezorgd dat de benodigde controles op het gebruik van de medicatie werden uitgevoerd. Ook heeft verweerster onvoldoende aan verslaglegging gedaan. Klacht deels gegrond, waarschuwing. |
Rep.nr. VP2010/11
28 juni 2011
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE
GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 29 oktober 2010 binnengekomen klacht van:
A EN B,
wonende te C,
klagers,
ouders van D,
wonende te E,
tegen
F,
wonende te G,
verpleegkundige,
verweerster,
BIG registratienummer:,
gemachtigde: mr. F. Gosselaar.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het College verwijst naar zijn tussenbeslissing van 21 juni 2011 en volhardt daarbij. Partijen hebben laten weten het niet op prijs te stellen alsnog te worden gehoord in een onderzoek op de voet van artikel 66, zesde lid, van de Wet BIG.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Klagers zijn de ouders van D, geboren te C op X.
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Assen van 31 maart 2009 is de vader samen met een ander benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan D en is de moeder samen met die ander benoemd tot mentor van D. De kantonrechter overwoog dat aannemelijk is geworden dat D als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
2.3
D verbleef van mei 2007 tot oktober 2009 in H in I.
2.4
Verweerster was directrice van H. Deze B.V. is in staat van faillissement geraakt.
3. De klacht
De klacht bestaat uit de volgende onderdelen die, zoals het College ze begrijpt, als volgt luiden:
3.1
Verweerster heeft er, nadat er bij D gedragsverandering was opgetreden, door tussenkomst van een bevriende psychiater, voor gezorgd dat het medicijn Carbamazepine gedurende lange tijd aan D werd voorgeschreven. Verweerster heeft daarbij verzuimd om na te gaan wat de oorzaak was van het veranderde gedrag van D. Vervolgens heeft verweerster er niet voor gezorgd dat de benodigde controles op het gebruik van de medicatie werden uitgevoerd. D was tijdens het gebruik van het medicijn altijd moe en elke vorm van beweging kostte haar veel moeite.
3.2
Verweerster heeft onvoldoende aan verslaglegging gedaan.
4. Het verweer
4.1
Verweerster geeft aan dat zij in maart 2008 in verband met stemmingswisselingen van D een psychiater heeft geconsulteerd. Deze psychiater heeft Carbamazepine aan D voorgeschreven. Verweerster heeft de ouders van D dezelfde dag nog telefonisch ingelicht over het voorschrijven van het medicijn door de psychiater. De huisarts van D heeft vervolgens de herhaalrecepten uitgeschreven. Verweerster heeft de medicatie slechts op voorschrift van de psychiater en de huisarts aan D vertrekt.
Van de bijwerkingen die klagers noemen, heeft verweerster niets gemerkt. D deed aan alle activiteiten bij H mee.
4.2
Verweerster heeft in de door haar ingediende stukken en ter zitting naar voren gebracht dat er bij H minimaal aan verslaglegging werd gedaan, omdat ze de ‘handen aan het bed’ belangrijker vonden dan de ‘papierwinkel’. Dit is ook aan klagers medegedeeld toen D bij H kwam wonen.
5. Beoordeling van de klacht
Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het college als volgt.
5.1
De moeder is als mentor van de meerderjarige D gerechtigd tot het indienen van een klacht. De vader is dat als bewindvoerder niet, zodat het College hem in zijn klacht niet-ontvankelijk zal verklaren.
5.2
Het College is van oordeel dat verweerster niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voorschrijven van het medicijn Carbamazepine aan D en het uitvoeren van controles op het medicijngebruik. Klagers hebben niet betwist dat het medicijn is voorgeschreven op advies van een psychiater en de herhaalrecepten zijn uitgeschreven door de huisarts van D. Of deze psychiater bevriend was met verweerster, hetgeen verweerster overigens heeft weersproken, acht het College niet relevant voor de beoordeling van de onderhavige klacht. Verweerster heeft het medicijn slechts feitelijk aan D verstrekt. Het College komt bij de behandeling van deze klacht dan ook niet toe aan de vragen of het middel geschikt was voor D en het haar gedurende langere tijd mocht worden voorgeschreven. Het voorgaande brengt met zich mee dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.3
Met betrekking tot de verslaglegging van het medicijngebruik van D oordeelt het College dat van een verpleegkundige en hoofdverantwoordelijke bij een zorgboerderij mag worden verwacht dat zij rapporteert omtrent aan de cliënt voorgeschreven medicatie en omtrent de gezondheid van de cliënt na het voorschrijven van de medicatie. Ook dient er verslaglegging plaats te vinden van het contact van de cliënt met artsen. Verweerster heeft in de door haar ingediende stukken en ter zitting naar voren gebracht dat er bij H minimaal aan verslaglegging werd gedaan, omdat ze ‘meer handen aan het bed’ wilden. Verweerster heeft ter zitting ook verklaard dat het hele team van H in dagverslagen moest rapporteren hoe het met D ging na het voorschrijven van de medicatie. Deze verslaglegging stelt verweerster niet te kunnen overleggen, omdat de verslaglegging door het faillissement van Zorghoeve Diogenes niet meer in haar bezit is.
Het College stelt vast dat hetgeen verweerster verklaart omtrent het bijhouden van een verpleegkundig dossier innerlijk tegenstrijdig is, waar zij immers enerzijds stelt ze dat er geen (dan wel minimaal) dossier werd bijgehouden anderzijds dat het wel werd bijgehouden doch dat zij in verband met het faillissement van de zorgboerderij niet meer bij die gegevens kon, omdat die zich in handen van de curator zouden bevinden. Aan dit laatste verweer gaat het College bij gebrek aan enige nadere feitelijke onderbouwing voorbij. Dit betekent dat het College, nu ook overigens uit de gedingstukken niet anders is gebleken, ervan uit zal gaan dat verweerster geen verpleegkundige gegevens, betrekking hebbende op de gezondheidstoestand van D, heeft vastgelegd.
Verweerster heeft naar het oordeel van het college door de zeer summiere of ontbrekende verslaglegging in strijd met artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek onvoldoende invulling gegeven aan de verplichting om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van D en aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van D. Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.4
De gegrondverklaring van het tweede klachtonderdeel wijst op onvoldoende professioneel handelen waarvoor het College de maatregel van waarschuwing zal opleggen.
De publicatie van deze uitspraak zal worden bevorderd, zoals hieronder te vermelden.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn klacht;
verklaart het tweede klachtonderdeel van de moeder gegrond;
legt verweerster ter zake de maatregel van waarschuwing op;
verklaart de klacht van de moeder overigens ongegrond en wijst deze af;
bepaalt voorts dat deze beslissing, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, nadat zij onherroepelijk zal zijn geworden, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidzorg Jurisprudentie en de tijdschriften voor verpleegkundigen ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gegeven door:
mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,
mw. mr. H. van Lokven-van der Meer, lid-jurist,
drs. J. Mulder, lid-verpleegkundige,
mw. A.H.G. Buurman, lid-verpleegkundige,
mw. A.H. Slagter-de Vries, lid-verpleegkundige,
bijgestaan door mw. mr. J. Visser, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: