ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1164 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2010/09, T2011/06, T2011/07, T2011/08
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1164 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-06-2011 |
Datum publicatie: | 09-06-2011 |
Zaaknummer(s): | T2010/09, T2011/06, T2011/07, T2011/08 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | - |
Rep.nrs. T2010/09, T2011/06, T2011/07 en T2011/08
7 juni 2011
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 4 augustus 2010
binnengekomen klacht van:
A,
klaagster,
mede namens
B,
C,
allen wonende te Valthermond, alsmede
D,
wonende te E,
tegen
F,
wonende te G,
verweerder,
tandarts,
BIG reg. nr: -,
Klagers worden hierna met hun voornamen aangeduid.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van
- het klaagschrift van 3 augustus 2010, ingekomen op 4 augustus 2010;
- vier ongedateerde verweerschriften ingekomen op 22 september 2010;
- het proces-verbaal van het op 12 november 2010 gehouden vooronderzoek;
- de foto’s van de gebitten van klagers.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 april 2011, waarbij de vier klagers zijn verschenen. Verweerder is ondanks een deugdelijke oproeping niet verschenen. De zaken zijn tezamen behandeld.
2. Vaststaande feiten
2.1
Klagers zijn van 1987/1988 tot de zomer van 2010 onder behandeling geweest van verweerder.
2.2
Bij een toevallig consult bij een andere tandarts werd bij C een aantal gaatjes ontdekt. Vervolgens hebben ook de andere drie klagers hun gebit door een andere tandarts laten nazien. Een en ander heeft ertoe geleid dat klagers de behandelrelatie met verweerder hebben verbroken.
3. De klachten
Deze luiden zakelijk weergegeven als volgt:
3.1
t.a.v. A: verweerder heeft de bij haar bestaande parodontitis en het optrekkend tandvlees genegeerd;
3.2
t.a.v. B: verweerder heeft gaatjes onbehandeld laten zitten en overigens geen goede vullingen aangebracht;
3.3
t.a.v. C: verweerder heeft ook bij haar gaatjes onbehandeld gelaten;
3.4
t.a.v. D: verweerder heeft eveneens gaatjes onbehandeld gelaten en de behandeling die hij haar met een beugel heeft gegeven, was niet adequaat.
4. Het verweer
Dit luidt zakelijk weergegeven als volgt:
4.1
t.a.v. A: er bestond geen noodzaak voor behandeling van de zeer lichte paradontale afwijking die bovendien stabiel bleef;
4.2
t.a.v. B: verweerder heeft restauraties uitgevoerd; voor zover de collega op andere plaatsen gaatjes heeft geconstateerd, had verweerder geen aanleiding voor behandeling daarvan gevonden;
4.3
t.a.v. C: zij had een goede mondhygiëne en een behoorlijk gebit dat cariësresistent was; verweerder heeft om die reden een terughoudend beleid gekozen wat betreft restauraties;
4.4
t.a.v. D: wat betreft de restauraties voerde verweerder hetzelfde beleid als ten aanzien van C op grond van identieke bevindingen wat betreft het gebit;
wat betreft het geconstateerde ruimteprobleem heeft verweerder getracht dit enigszins te corrigeren met uitneembare apparatuur; toen bleek dat de familie geen verdergaande ingrepen wenste, is besloten het gebrek met composiet voorlopig te camoufleren met de mogelijkheid later alsnog verbeteringen aan te brengen met kronen of door middel van vaste apparatuur.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het College stelt voorop dat het zich niet kan uitspreken over een door klagers gewenste vergoeding van schade. Daarvoor is de burgerlijke rechter bevoegd.
5.2
Voorts moet bij de beoordeling van de klachten rekening worden gehouden met het volgende uitgangspunt. Het gaat er niet of het beter had gekund, maar of de behandeling heeft plaatsgevonden met inachtneming van hetgeen van een redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar mocht worden verwacht naar de stand van de wetenschap op het moment van het vermeende klachtwaardige handelen, rekening houdende met de reëel beschikbare middelenen met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Met inachtneming van dit uitgangspunt komt het College tot het volgende oordeel.
5.4
t.a.v. A:
De patiënte had weliswaar optrekkend tandvlees, maar van werkelijke problemen daarmee is niet gebleken. Ook overigens bestond er geen noodzaak tot ingrijpen. Het afwachtende beleid van verweerder blijft binnen de marge van redelijke beroepsbeoefening zoals hierboven bedoeld. De klacht is ongegrond.
5.5
t.a.v. B en C:
Het College kan geen aanknopingspunten vinden voor het oordeel dat het beleid van verweerder afkeuring verdient. De enkele omstandigheid dat de opvolgend tandarts wel tot behandeling van gaatjes is overgegaan, maakt dit niet anders. Niet kan worden gezegd dat verweerder de gaatjes behoorde te behandelen. De klachten zijn eveneens ongegrond.
5.6
t.a.v. D:
De klacht faalt op de onder 5.5. vermelde gronden die in zoverre ook voor D gelden.
Wat betreft het ruimtegebrek is de klacht echter gegrond. Verweerder heeft nagelaten een behandelplan op te stellen, althans daarvan is geen schriftelijke weerslag te vinden, zodat beoordeling daarvan niet mogelijk is. Hij heeft geen indicatie gegeven hoe lang D een beugel moest dragen. Verder is niet gebleken dat hij zijn beleid op enig moment heeft verduidelijkt dan wel aangepast als gevolg van de negatieve ontwikkelingen van haar gebit, in het bijzonder het ongunstige groeipatroon en de discrepantie tussen onder- en bovenkaak. In de gegeven omstandigheden behoorde hij haar tevens door te verwijzen naar een orthodontist voor verdere diagnostiek en behandeling, mogelijk met orthognatische chirurgie. Dit betekent dat een orthodontische behandeling zou hebben plaatsgevonden, waarbij in de loop van de behandeling door de kaakchirurg kaakdelen zouden zijn verplaatst, waarna de orthodontist de behandeling zou hebben afgerond. Op zijn minst had verweerder klaagster en haar ouders moeten voorhouden dat een verwijzing naar een orthodontist niet kon worden vermeden.
6. Slotsom
De klachten falen, behalve wat betreft de behandeling van het ruimteprobleem bij D.
De desbetreffende klacht is gegrond en verweerder wordt daarvan een tuchtrechtelijk relevant verwijt gemaakt. Voor de afdoening kan worden volstaan met een waarschuwing. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het handelen en nalaten van verweerder op dit punt niet aan de professionele norm voldoen zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken.
7. Beslissing:
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klachten ongegrond en wijst deze af, behoudens wat betreft de behandeling van het ruimteprobleem bij D;
verklaart de klacht in zoverre gegrond;
legt verweerder daarvoor de maatregel van waarschuwing op.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. P.W.M. Huisman, lid-jurist,
dr. J.H. van der Veen, lid-tandarts,
drs. R. Rowel, lid-tandarts,
drs. J.R. Eikelenboom, lid-tandarts,
bijgestaan door mr. J.Wiersma- Veenhoven, secretaris
en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2011 door de voorzitter voornoemd in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: