ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1069 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/16

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1069
Datum uitspraak: 26-04-2011
Datum publicatie: 27-04-2011
Zaaknummer(s): G2010/16
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klaagster beschuldigt bedrijfsarts van het onterecht aanvullen van het medisch dossier. Klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

Rep.nr. G2010/16

26 april 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 25 februari 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

mede namens de heer C,

wonende te D,

tegen

E,

wonende te F

bedrijfsarts,

verweerder,

BIG registratienummer:

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 24 februari 2010, ingekomen op 25 februari 2010;

- het verweerschrift van 14 april 2010, ingekomen op 16 april 2010;

- een proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 19 mei 2010 door

mr. drs. W.J. de Boer.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 22 februari 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder is verschenen. Klaagster en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.

2. Vaststaande feiten

2.1

Klaagster heeft een bedrijf dat zich bezighoudt met verzuimmanagement voor werkgevers. In dat kader heeft zij een overeenkomst gesloten met G waarbij G de verplichting op zich heeft genomen Arbozorg te verlenen ten behoeve van de klanten van klaagster.

2.2.

Verweerder was werkzaam bij G. Verweerder heeft in het kader van de uitvoering van de Arbozorg de heer C, een werknemer van een (voormalige) klant van klaagster, in september 2008 onderzocht en zijn bevindingen in het medisch dossier opgenomen.

2.3.

Klaagster heeft van de heer C een afschrift van diens medisch dossier

d.d. 30 december 2008 ontvangen, afkomstig van G.

2.4

Op basis van het medisch dossier van de heer C heeft diens werkgever een WIA-aanvraag gedaan bij het UWV. Het UWV heeft in haar onderzoek bepaald dat de heer C wel duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Ook heeft het UWV geconcludeerd dat de mogelijkheid van re-integratie van de heer C bij een andere werkgever, het zogenaamde ‘tweede spoor’, onvoldoende is benut. De werkgever van de heer C is hiervoor gesanctioneerd met een loondoorbetalingsverplichting. Klaagster is daarop aansprakelijk gesteld vanwege het verstrekte advies en klaagster heeft op haar beurt G en verweerder aansprakelijk gesteld op basis van het gegeven medisch oordeel.

2.5

Klaagster heeft, met machtiging van de heer C, een afschrift van het medisch dossier opgevraagd bij G. De tekst van deze uitdraai van het medisch dossier, van

28 september 2009, komt niet overeen met de tekst van de uitdraai van 30 december 2008. Op de uitdraai van 28 september 2009 staat, in tegenstelling tot de uitdraai van 30 december 2008, naast het kopje ‘beleid casemanager’ de zin “Ik veronderstel dat het UWV dat ook zal zien en zal besluiten dat er nog duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. In dat geval zullen we alsnog het 2e spoor moeten opstarten.”

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij in het opgestelde medisch dossier van de heer C een aanvulling heeft aangebracht op de weergave van 30 december 2009, hetgeen neerkomt op valsheid in geschrifte.

4. Het verweer

Verweerder ontkent een latere aanvulling te hebben aangebracht in het medisch dossier van de heer C. Het gegeven dat de tekst van de uitdraai van het medisch dossier van 28 september 2009 niet overeenstemt met de tekst van de uitdraai van 30 december 2008, komt volgens verweerder doordat het eerste document ten behoeve van de WIA-aanvraag is uitgedraaid en het tweede document een gewone uitdraai van het medisch dossier is. Verweerder heeft de onder 2.5 genoemde zin uit de WIA-aanvraag geschrapt, omdat deze zin een persoonlijke notitie van hemzelf was, waarmee hij wilde aangegeven dat hij het niet eens was met de WIA-aanvraag. De notitie was bedoeld als interne communicatie voor een collega van verweerder en verweerder vond de notitie niet passend in het kader van de WIA-aanvraag. Hoewel verweerder het niet eens was met de WIA-aanvraag met betrekking tot de heer C heeft hij hier toch aan meegewerkt, omdat zijn collega dit al met klaagster had afgesproken en het op dat moment bovendien zijn eerste werkdag bij G was.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

In het dossier bevindt zich een machtiging van de heer C, waarmee hij klaagster machtigt om (mede) namens hem te klagen. Het College leidt uit deze machtiging af dat klaagster haar klacht mede namens de heer C heeft ingediend.

5.2

Gelet op de functie van verweerder verwijt klaagster verweerder klaarblijkelijk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig ander dan onder artikel 47 lid 1, sub a Wet BIG bedoeld handelen of nalaten dat strijdig is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zoals vermeld in artikel 47 lid 1, sub b Wet BIG.

5.3

Verweerder heeft tijdens de zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen latere aanvulling heeft aangebracht in het medisch dossier, maar dat hij de onder 2.5 genoemde zin juist uit het medisch dossier heeft geschrapt ten behoeve van de uitdraai voor de WIA-aanvraag van 30 december 2008. De reden die verweerder hiervoor heeft opgegeven, namelijk dat de betreffende zin een persoonlijke notitie was die hij niet passend vond in het kader van de WIA-aanvraag, acht het College voldoende aannemelijk. Het College ziet in dit handelen geen aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.4

Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat hij het niet eens was met de WIA-aanvraag voor de heer C. Verweerder heeft zijn mening door middel van een persoonlijke notitie in het dossier van de heer C opgenomen. Klaagster en de heer C zelf hebben geen kennis kunnen nemen van deze persoonlijke notitie van verweerder. Hoewel verweerder negatief tegenover de WIA-aanvraag stond, heeft hij toch het oordeel van zijn collega, waarmee hij het dus naar eigen zeggen niet eens was, gevolgd en de WIA-aanvraag in gang gezet. Aldus heeft hij zijn verantwoordelijkheid als arts niet genomen. Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5

Wat betreft de eventueel op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Het besluit om een WIA-aanvraag in gang te zetten, was al eerder genomen door een collega van verweerder. Laatstgenoemde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat G van hem verlangde dat hij overeenkomstig het besluit van zijn collega zou handelen. Verweerder had hieraan, zoals uit het voorgaande volgt, weerstand moeten bieden. Hij heeft ter zitting het College er echter van overtuigd dat hij tot voortschrijdend inzicht is gekomen met betrekking tot zijn handelen, dat hij dit handelen zelf ook onjuist acht en zijn professionele autonomie thans beter bewaakt. Het College weegt dit in het voordeel van verweerder. Ten gunste van hem strekt ook dat zijn handelen plaatsvond op de eerste werkdag bij zijn nieuwe werkgever en dat hij dus nog maar weinig gelegenheid had gehad zich te vergewissen van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die deze specifieke functie meebracht. Alles tezamen genomen zal het College volstaan met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

5. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen,

verklaart de klacht gegrond, doch ziet af van het opleggen van een

maatregel.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,

mr. drs. A. Felder, lid-geneeskundige,

drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,

dr. S.A.J. van den Broek, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. J. Visser, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

de secretaris de voorzitter de voorzitter