ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1047 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/41
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG1047 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2011 |
Datum publicatie: | 21-04-2011 |
Zaaknummer(s): | G2010/41 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht over het gebruik van onrechtmatig verkregen rapportages door een medisch adviseur. Berisping. |
Rep.nr. G2010/41
19 april 2011
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE
GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 26 april 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
advocaat: mr. K.F.J. Machielsen
tegen
C,
wonende te D,
verweerder,
arts met specialisatie arbeid en gezondheid, verzekeringsgeneeskunde,
medisch adviseur bij E te K,
BIG reg.nr: 29023783001,
gemachtigde: mr E.P. Haverkate,
werkzaam bij: Stichting VvAA Rechtsbijstand.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 23 april 2010, ingekomen op 26 april 2010;
- het verweerschrift van 21 juli 2010, ingekomen op 23 juli 2010;
- de repliek van 7 september 2010, ingekomen op 8 september 2010;
- de dupliek van 26 oktober 2010, ingekomen op 29 oktober 2010.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 22 februari 2011, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Klager is verschenen. Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1 Klager was aannemer en exploiteerde een eenmanszaak voor het leveren en plaatsen van kozijnen en isolatieglas. Per 1 december 1988 heeft klager een lijfrenteverzekering afgesloten bij E., waarbij het recht op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid was meeverzekerd. Daarnaast had klager een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij E.
2.2 In 2001 raakte klager arbeidsongeschikt. Klager heeft een beroep gedaan op de polissen bij F, respectievelijk E. UWV kende aan klager een WAZ-uitkering toe op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid, welke uitkering klager onafgebroken tot op de dag van vandaag ontvangt. Als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid heeft klager zijn werkzaamheden als aannemer in kozijnen en isolatieglas moeten staken.
2.3 Aanvankelijk betaalde E. een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan klager. Toen E. de uitkering staakte, was klager uiteindelijk genoodzaakt door middel van een civiele procedure betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering te verkrijgen.
2.4 F heeft per brief van 7 januari 2005 met terugwerkende kracht per 1 december 2004 de premievrijstelling ingetrokken, daartoe stellende dat klager niet meer arbeidsongeschikt was omdat hij passend werk kon doen. Klager heeft verschillende malen vergeefs daartegen geprotesteerd en is inmiddels een civiele procedure tegen F gestart.
2.5 Bij brief van 4 november 2009 heeft klager het medisch dossier opgevraagd, zoals dat door verweerder was opgebouwd. Bij brief van 25 november 2009 heeft verweerder de desbetreffende medische adviezen van verweerder en de claimbehandelaar, een memo van verweerder alsmede een conceptbrief van de juridisch adviseur van verweerder aan klager toegestuurd.
3. De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Klacht 1
3.1 Verweerder heeft meermalen gebeld met medisch adviseur(s) van een andere verzekeraar (E.) en heeft daarbij - kennelijk - over klager gesproken. Klager heeft hiervoor geen toestemming verleend. Het was verweerder niet toegestaan om zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van klager te bellen met derden en daarbij - kennelijk - inhoudelijk overleg over (de gezondheid van) klager te voeren.
Klacht 2
3.2 Verweerder is meermalen buiten zijn deskundigheid getreden door zich (mede) te bemoeien met de schadebehandeling. De medisch adviseur is in de eerste plaats arts, daarnaast medisch adviseur, en dus geen regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van zijn opdrachtgever.
Klacht 3
3.3 Verweerder heeft de gezondheidstoestand van klager niet, althans onvoldoende beoordeeld. Een onderbouwde en gemotiveerde conclusie ontbreekt. Kennelijk meende verweerder dat klager niet meer arbeidsongeschikt was, maar niet, althans onvoldoende, transparant, inzichtelijk en controleerbaar is waarop dat dan is gebaseerd.
Klacht 4
3.4 Verweerder heeft ten onrechte geen zelfstandige beoordeling verricht met betrekking tot de gezondheidstoestand van klager. Hij heeft naar eigen zeggen een ander gevolgd zonder dit te communiceren met klager, laat staan dat deze daarvoor toestemming zou hebben verleend. Daarmee handelde verweerder onzorgvuldig jegens klager die erop mocht vertrouwen dat verweerder tot een zelfstandige beoordeling zou komen.
Klacht 5
3.5 Doordat verweerder geen zelfstandige beoordeling heeft gedaan, maar het standpunt van G heeft gevolgd, kon er een situatie ontstaan waarin het rapport I een rol zou kunnen spelen. Verweerder verwoordt dit treffend met zijn aantekening op 1-8-2005:
“In principe heb ik G gevolgd en dat dit hoofdzakelijk of in mindere mate gestoeld is op de psychiatrische rapportage van I of niet, weet ik natuurlijk niet!”
Daarmee miskende verweerder de eigen verantwoordelijkheid die hij jegens klager in acht behoorde te nemen. Klager verwijst naar Gedragsregel 1.4 voor Artsen die bepaalt dat de arts te allen tijde persoonlijk verantwoordelijk is voor de hulpverlening.
Klacht 6
3.6 Verweerder heeft zich - kennelijk - onvoldoende onafhankelijk en objectief opgesteld. Het KNMG Manifest Medische Professionaliteit bepaalt dat de medisch adviseur zich in zijn oordeelsvorming niet mag laten leiden door invloeden van bijvoorbeeld werkgever, opdrachtgever of financiële prikkels voor eigen gewin.
Klacht 7
3.7 Wetende dat klager het oneens was met het psychiatrisch rapport van dr H, zowel met de wijze van totstandkoming daarvan als inhoudelijk, en wetende dat klager toestemming had geweigerd aan de medisch adviseur van E. om dat rapport H aan derden te verstrekken, had verweerder daar ook niet indirect kennis van mogen (willen) nemen.
Blijkens zijn aantekeningen heeft verweerder op 5 januari 2005 van de conclusies van het rapport H kennis genomen. Afgezien daarvan heeft verweerder op 5 januari 2005 van de conclusies van het rapport H kennis genomen. Aldus handelde verweerder klachtwaardig jegens klager.
Klacht 8
3.8 E. had opdracht gegeven voor een onderzoek door longarts I. De inhoud van het rapport I, gedateerd 4 november 2004, was aan klager onbekend. Toen klager op 14 januari 2005 het rapport I ontving, bleek dit vol fouten te staan. Klager heeft noch aan de medisch adviseur(s) van E. noch aan C toestemming gegeven om (de inhoud van) het rapport I uit te wisselen.
3.9 Klager heeft bij zijn klacht medische adviezen met betrekking tot klager - betrekking hebbend op de periode van februari 2003 tot 22 januari 2009 - afkomstig van verweerder en de claimbehandelaar overgelegd. Voorts heeft hij een memo van 26 januari 2009 van verweerder overgelegd dat betrekking heeft op de bij de ombudsman J ingediende klacht alsmede een conceptbrief van de juridisch adviseur van verweerder.
4. Het verweer
4.1 Met betrekking tot klacht 1 voert verweerder aan dat klager een machtiging aan de medisch adviseur van E. heeft gegeven om aan de medisch adviseur van F op diens verzoek inlichtingen te verstrekken die deze nodig acht in verband met herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van het rapport I. Deze machtiging is als productie I bij dupliek overgelegd. Dit betekent dat verweerder niet zonder toestemming van klager over diens gezondheidstoestand inhoudelijk overleg heeft gepleegd.
4.2 Met betrekking tot klacht 2 ontkent verweerder dat hij buiten zijn deskundigheid is getreden; verweerder is niet opgetreden als regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van zijn opdrachtgever.
4.3 Inzake klacht 3 stelt verweerder dat hij wel degelijk de gezondheidstoestand van klager naar behoren heeft beoordeeld op grond van de hem ten dienste staande informatie. Hij heeft op grond daarvan advies uitgebracht aan F.
4.4 Met betrekking tot klacht 4 stelt verweerder dat hij steeds tot een zelfstandige beoordeling van de medische gegevens is gekomen.
4.5 Wat klacht 5 betreft stelt verweerder dat hij zich als medisch adviseur van F steeds baseert op het hem op dat moment ten dienste staande dossier in het licht van de bij F vigerende polisvoorwaarden. Hierbij wordt het standpunt en beleid van E., die mede gebaseerd zullen zijn op de door de medisch adviseur van E. gegeven adviezen, getoetst aan de hand van het verweerder ter beschikking staande dossier. Deze toetsing vindt plaats voor zover mogelijk op de door betrokkene gegeven machtiging. Vervolgens wordt door verweerder in het kader van genoemde polisvoorwaarden een eigen standpunt gevormd in verband met de beantwoording van vragen respectievelijk de advisering ten aanzien van de claim op de levensverzekering.
4.6 Met betrekking tot klacht 6 voert verweerder aan dat klager zijn desbetreffende stelling niet heeft onderbouwd. Hij bestrijdt dat hij zich in zijn oordeelsvorming heeft laten leiden door invloeden van werkgever, opdrachtgever of door financiële prikkels. Hij heeft zich slechts beziggehouden met de vraag of klager in de zin van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden arbeidsongeschikt was.
4.7 Met betrekking tot klacht 7 stelt verweerder dat het juist is dat hij telefonisch over het rapport I heeft gesproken, terwijl hij in dit gesprek heeft gemeld dat de expertise van I voor hem niet nodig is en ook niet aan hem verstrekt mag worden. Voorts stelt hij dat hij nooit informatie heeft ingewonnen of verstrekking heeft gevraagd van het desbetreffende rapport, terwijl hij dit rapport ook nooit heeft ontvangen.
4.8 Ten aanzien van klacht 8 verwijst verweerder naar voornoemde machtiging van klager, waarin slechts een uitzondering is gemaakt met betrekking tot het rapport I. Aldus heeft hij het rapport van J mogen ontvangen; van onzorgvuldig handelen jegens klager is derhalve geen sprake geweest.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Gelet op de functie van verweerder verwijt klager verweerder klaarblijkelijk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig ander dan onder artikel 47 lid 1, sub a BIG bedoeld handelen of nalaten dat strijdig is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zoals vermeld in artikel 47 lid 1, sub b BIG.
5.2 Bij dupliek heeft verweerder als productie I een door klager op 4 september 2004 ondertekende machtiging overgelegd. De inhoud hiervan is niet door klager weersproken. Uit de inhoud van deze machtiging blijkt dat klager “ de medisch adviseur van E Den Haag machtigt en verzoekt om aan de medisch adviseur van F te K op diens verzoek inlichtingen te verstrekken, welke deze nodig acht in verband met herbeoordeling mate van arbeidsongeschiktheid dit naar aanleiding van geestelijke en lichamelijke vermoeidheid, rug-, elleboog- en middenrifproblematiek”. Voorts is daarachter handgeschreven vermeld: “dossierstuk van I mag niet worden gebruikt ter informatie!! z.o.z.” Aan de achterzijde is hierop een toelichting vermeld.
Dit brengt mee dat klager aldus een geldige machtiging aan de medisch adviseur van E. heeft verstrekt om aan de medisch adviseur van F de desbetreffende inlichtingen te verstrekken, met uitzondering van het rapport van de arts I. Aldus heeft verweerder de desbetreffende informatie van de medisch adviseur van E. mogen ontvangen, reden waarom klacht 1 ongegrond is.
5.3 Gelet op de uitzondering die klager in deze machtiging heeft gemaakt voor het rapport I, heeft verweerder geen informatie afkomstig van dit rapport van de medisch adviseur van E. mogen ontvangen. Uit de medische adviezen van verweerder, zoals overgelegd bij de Klacht, blijkt uit de aantekening van de claimbehandelaar met betrekking tot 5 januari 2005: “Vorig jaar ps. exp. I: geen psychiatrisch ziektebeeld i.e.z.”. Voorts heeft verweerder ten aanzien 1 augustus 2005 opgemerkt: ”Mogelijk moeten we toch maar de ontbrekende medische psychiatrische gegevens/rapporten krijgen evenals de adviezen van collega L (voor G). In principe heb ik G gevolgd en dat dit hoofdzakelijk of in mindere mate gestoeld is op de psychiatrische rapportage van I of niet, weet ik natuurlijk niet.”
Dit betekent dat verweerder kennis heeft genomen van voormelde conclusie van het rapport I dat door de claimbehandelaar is vermeld in de medische adviezen en dat hij E. heeft gevolgd wat betreft de psychische gesteldheid van klager. Hieraan doet niet af dat verweerder het rapport I als zodanig niet heeft ingezien en dat hij niet weet of het oordeel van E. hoofdzakelijk of in mindere mate is gestoeld op het rapport I. Hij heeft hoe dan ook kennis genomen van de conclusie van dit rapport in het oordeel van de claimbehandelaar en hij heeft het risico genomen dat het oordeel van E. ook op dit rapport is gebaseerd, terwijl hij wist dat de machtiging van klager het één noch het ander toeliet. Daarmee heeft verweerder als arts onzorgvuldig gehandeld, reden waarom klacht 7 slaagt.
5.4 Het rapport J is gedateerd op 4 november 2004, terwijl de hiervoor onder 5.2 vermelde machtiging op 4 september 2004 is gedateerd. Aldus kan deze machtiging geen betrekking hebben op de inhoud van het rapport J. Dit betekent dat de medisch adviseur van G niet zonder meer bevoegd was de informatie uit dit rapport aan verweerder te verstrekken. Aldus kan niet zonder meer worden aangenomen dat klager toestemming heeft verleend voor het verstrekken van informatie uit dit rapport. Nu verweerder klaarblijkelijk op de hoogte was van de machtiging van 4 september 2004, heeft hij ten onrechte informatie van dit rapport ontvangen en daarvan kennis genomen. Dit brengt mee dat verweerder ook op dit punt niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat ook klacht 8 gegrond is.
5.5 Niet gebleken is dat verweerder zich in zijn oordeelsvorming heeft laten leiden door invloeden van zijn werkgever, opdrachtgevers of door financiële prikkels voor eigen gewin. Aldus faalt klacht 6.
5.6 Evenmin is gebleken dat verweerder buiten zijn deskundigheid is getreden, in die zin dat hij zich als regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van zijn opdrachtgever heeft opgesteld. Dit betekent dat ook klacht 2 niet gegrond is.
5.7 De door klager overgelegde medische adviezen van verweerder maken op geen enkele wijze duidelijk dat verweerder met betrekking tot klager een eigen zelfstandig medisch oordeel heeft gevormd. Deze medische adviezen geven er slechts blijk van dat verweerder zonder meer E. heeft gevolgd. Andere informatie waaruit volgt dat verweerder zich omtrent klager een zelfstandig medisch oordeel heeft gevormd is niet overgelegd. Weliswaar heeft verweerder ter zitting nog aangeboden het medisch dossier van klager in het geding te brengen, maar dit heeft het college als zijnde tardief en derhalve in strijd met een goede procesorde geweigerd. Een geldige grond waarom dit dossier niet eerder in het geding kon worden gebracht, heeft verweerder immers niet gegeven. Voorts heeft verweerder ter zitting erkend geen onderliggende medische rapportage te hebben opgesteld. Verweerder heeft ook niet toetsbaar gehandeld. Aan de ene kant deelt verweerder weliswaar mee met zijn functie een autonome positie te hebben, maar aan de andere kant heeft hij geen zelfstandige toets uitgevoerd en deelt hij mee het oordeel van E. te volgen. Er mist veel in de rapportage van verweerder en het is niet duidelijk hoe zijn advies tot stand is gekomen. Het is niet duidelijk waarom verweerder het desbetreffende oordeel heeft gegeven. Aldus heeft verweerder als arts niet zorgvuldig gehandeld, in die zin dat dit handelen strijdig is met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Dit betekent dat de klachten 3, 4 en 5 eveneens slagen.
6. Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slagen de klachten 3, 4, 5, 7 en 8, terwijl de overige klachten ongegrond zijn. Het onzorgvuldig handelen van verweerder, zoals hiervoor onder 5.3, 5.4 en 5.7 vermeld, acht het college niet slechts verwijtbaar, maar ook laakbaar. Met de oplegging van een waarschuwing kan niet worden volstaan. Het College zal een berisping opleggen. Het College zal publicatie van de uitspraak gelasten als hieronder nader te omschrijven.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
Verklaart de klachten 3, 4, 5 , 7 en 8 gegrond en legt verweerder daarvoor de maatregel van berisping op;
verklaart de klachten 1, 2 en 6 ongegrond en wijst deze af;
bepaalt voorts dat deze beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, niet dan nadat zij onherroepelijk is geworden, geheel in de Nederlandsche Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact,Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
mr. drs. A. Felder, lid-geneeskundige,
drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,
dr. S.A.J. van den Broek, lid-geneeskundige,
bijgestaan door mw. mr. J. Visser, secretaris.
en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter: