ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG0994 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/17

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG0994
Datum uitspraak: 22-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): G2010/17
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt huisarts ongewenst en ongepast onderzoek te hebben verricht in het kader van een rijbewijskeuring. Klacht ongegrond.

 

Rep.nr. G2010/17

18 januari 2011

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 2 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

wonende te D,

huisarts,

verweerder,

BIG registratienummer:,

gemachtigde: mw. mr. S.J. Berkhoff-Muntinga.

 

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 28 februari 2010, ingekomen op 2 maart 2010;

- het verweerschrift van 27 mei 2010, ingekomen op 28 mei 2010;

- de repliek van 24 juli 2010, ingekomen op 27 juli 2010;

- de dupliek van 19 augustus 2010, ingekomen op 20 augustus 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in een mondeling vooronderzoek te worden gehoord.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Klaagster is verschenen Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

2.1

Klaagster diende op basis van haar leeftijd medisch gekeurd te worden ten behoeve van de verlenging van haar rijbewijs. Deze keuring dient te worden uitgevoerd door een keuringsarts, niet zijnde de eigen huisarts van de keurling.

2.2.

Op 20 januari 2010 heeft verweerder, in de hoedanigheid van keuringsarts, klaagster onderzocht ten behoeve van de rijbewijskeuring.

3. De klacht

Verweerder heeft ongewenst en ongepast onderzoek verricht bij klaagster door tijdens het lichamelijk onderzoek in het kader van een rijbewijskeuring een borstonderzoek uit te voeren en te voelen in de liezen naar de gesteldheid van de bloedvaten. Klaagster heeft zich zeer ongemakkelijk gevoeld tijdens het borstonderzoek en vond het erg beladen dat zij zich ten behoeve van het onderzoek nagenoeg geheel moest ontkleden. Klaagster is van mening dat de uitgevoerde onderzoeken niet noodzakelijk zijn voor een rijbewijskeuring en dat zij de keuze had moeten hebben om het borstonderzoek wel of niet te laten uitvoeren.

4. Het verweer

Verweerder heeft louter goede bedoelingen gehad met het uitvoeren van het lichamelijk onderzoek zoals hij dat bij klaagster heeft gedaan. Hij heeft het borstonderzoek en het onderzoek naar de gesteldheid van de bloedvaten verricht om tot een goed gefundeerde conclusie te kunnen komen over de lichamelijke en geestelijke conditie van klaagster. Verweerder geeft hierover altijd uitleg aan de keurling en heeft dat in dit geval ook gedaan bij klaagster. Een andere reden voor het uitvoeren van het borstonderzoek is dat verweerder in het verleden tijdens rijbewijskeuringen door dergelijk afgenomen lichamelijk onderzoek enkele mammacarcinomen heeft ontdekt. Verweerder heeft tijdens het borstonderzoek bij klaagster geen signalen waargenomen waaruit bleek dat klaagster het onderzoek vervelend vond. Indien klaagster tijdens het onderzoek kenbaar gemaakt zou hebben dat zij het verrichten van het borstonderzoek door verweerder vervelend vond, zou verweerder zijn gestopt met het onderzoek.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

Het verband tussen de aanwezigheid van een eventueel borstcarcinoom en de rijvaardigheid van betrokkene is naar het oordeel van het College niet meteen duidelijk en mogelijk wat vergezocht. Verweerder heeft echter voldoende gemotiveerd aangegeven waarom hij bij klaagster een borstonderzoek en een onderzoek naar de gesteldheid van de bloedvaten in de liezen heeft uitgevoerd. Op het keuringsformulier van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) wordt gevraagd naar de algemene fysieke en psychische toestand van de keurling. Verweerder heeft deze vraag ruim opgevat en een uitgebreid lichamelijk onderzoek uitgevoerd, waaronder een borstonderzoek. Gezien het feit dat vrouwen in de leeftijdscategorie van klaagster een grotere kans hebben op borstkanker, heeft verweerder gemeend dat hij bij klaagster een borstonderzoek moest uitvoeren om tot een gefundeerd oordeel te komen over de algemene fysieke toestand van klaagster. Het College is van oordeel dat verweerder op deze gronden een uitgebreid lichamelijk onderzoek, met daarbij onder meer behorend een borstonderzoek, heeft mogen uitvoeren.

5.2

Verweerder is tijdens de zitting op het College overgekomen als een consciƫntieuze man die zijn vak goed heeft geleerd. Het College heeft op basis van de verklaring van klaagster ter zitting kunnen vaststellen dat het borstonderzoek niet heeft plaatsgevonden in een onwelvoeglijke sfeer en dat niet is gebleken van enige onzuivere intentie van verweerder bij het uitvoeren van het borstonderzoek. Het College is derhalve van oordeel dat verweerder het borstonderzoek bij klaagster op basis van louter medische motieven heeft uitgevoerd.

5.3

Hoewel het wellicht beter was geweest als verweerder aan klaagster had gevraagd of zij kon instemmen met een borstonderzoek, is het naar het oordeel van het College niet aan de keurling om te bepalen wat onderzocht dient te worden in het kader van een rijbewijskeuring en wat niet. Er kan derhalve niet worden gezegd dat verweerder zich aan een tuchtrechtelijk verwijt heeft blootgesteld door klaagster niet om instemming met het borstonderzoek te vragen.

5.4

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt ook overigens niet van een reden om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het College zal de klacht daarom als ongegrond afwijzen.

5. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen,

Verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mw. mr. K.M. Makkinga, lid-jurist,

mw. drs. E.M. ter Braak, lid-geneeskundige,

drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige,

dr. M.J. Nagelsmit, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. J. Visser, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

de secretaris                                                                           de voorzitter