ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG0916 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2010/04

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2011:YG0916
Datum uitspraak: 15-02-2011
Datum publicatie: 17-02-2011
Zaaknummer(s): T2010/04
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: -

Rep.nr.  T2010/04

15 februari 2011            

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 23 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. A. van der Weijden, 

advocaat te Haarlem,

tegen

C,

tandarts,

wonende te  D,

verweerder,

BIG reg. nr: -,

gemachtigde: mw. mr. L. Beij,

advocaat te Utrecht.

1.    Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft mr. van der Weijden nog enkele stukken met betrekking tot een door de rechtbank Assen gelast voorlopig deskundigenbericht toegezonden aan het college. Aangezien dit voorlopig deskundigenbericht (op verzoek van klaagster) is uitgebracht in een tussen partijen lopende civiele procedure gaat het College ervan uit dat ook klaagster van de inhoud van deze stukken op de hoogte is.

De  klacht is behandeld ter zitting van het College, te Groningen gehouden op 25 januari 2011. Partijen zijn behoorlijk opgeroepen. Verschenen zijn verweerder en zijn gemachtigde. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.      Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

Klaagster, die is geboren in 1974, is vanaf haar vroege jeugd tot september 2000 in behandeling geweest bij verweerder; per 1 september 2000 heeft verweerder wegens pensionering zijn praktijk neergelegd.

In november 2000 heeft klaagster een klacht ingediend bij de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Tandheelkunde (NMT), welke klacht heeft geleid tot een uitspraak van de Regionale Beoordelingsraad van 5 april 2004. Tegen die beslissing is klaagster in beroep gegaan; op 4 februari 2005 heeft de Raad van Beroep van de NMT de beslissing in eerste aanleg bevestigd.

In genoemde klachtprocedure in het kader van de NMT heeft klaagster zich in algemene zin beklaagd over tandheelkundige zorg door verweerder; bij de klacht stonden centraal een in 1991 - na verwijdering van een beugel – aan de dag zijn getreden van explosieve cariës, alsmede in het oktober 1998 - bij het plaatsen van een kroon - toebrengen van een perforatie.

3.      De klacht

Klaagster stelt dat verweerder haar onvoldoende tandheelkundige zorg heeft gegeven, waardoor haar gebit zeer ernstig is beschadigd. Klaagster verwijst daarbij naar hetgeen aan de orde is geweest gedurende de klachtprocedure in het kader van de NMT.

Inzake de door verweerder gestelde verjaring van de bevoegdheid om te klagen merkt klaagster op dat indien de door de Wet BIG genoemde termijn van tien jaar strikt wordt aangehouden, dat – in vergelijking met de verjaringsregeling in het civiele recht - onbillijk is. Weliswaar was klaagster van meet af aan bekend met de aansprakelijke persoon, maar was zij niet van het begin af aan bekend met het feit dat zijn klachtwaardige handelen tot schade heeft geleid waarvoor hij aansprakelijk is.

4.      Het verweer

Het primaire verweer luidt - zakelijk weergegeven – dat klaagster, vanwege de in art. 65 lid 5 Wet BIG genoemde termijn, niet meer kan worden ontvangen in haar klacht. Subsidiair weerspreekt verweerder de gegrondheid van de klacht; hij is van oordeel dat hij jegens klaagster altijd heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam tandarts mocht worden verwacht.

5.      Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

College als volgt.

Art. 65 lid 5 Wet BIG luidt: “De bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in 10 jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied ”.

De onderhavige klacht is ingediend op 23 maart 2010. Het College overweegt in verband met de verjaringstermijn van het klachtrecht, dat gesteld noch gebleken is dat de klacht zich mede richt op gedragingen van de aangeklaagde tandarts ná 23 maart 2000.

Voor wat betreft alle gedragingen van de tandarts vóór die datum geldt dat op grond van het bepaalde in het vijfde lid van art. 65 Wet BIG er geen bevoegdheid meer bestaat om een klaagschrift in te dienen. Klaagster heeft aangevoerd dat de verjaringstermijn onder omstandigheden onbillijk kan zijn, maar zulke ‘onbillijkheid’ is onvoldoende om een door de wet bepaalde termijn als hier aan de orde terzijde te stellen. Het College acht het niet uitgesloten dat in een zeer bijzonder geval toepassing van de verjaringstermijn volstrekt onaanvaardbaar zou zijn en om die reden een klacht toch zou kunnen worden ontvangen, maar daar is in dit geval geen sprake van. Klaagster heeft immers reeds in november 2000 voor zichzelf geconcludeerd dat zij haar onvrede met de aangeklaagde tandarts aan anderen, in casu de NMT, ter beoordeling wilde voorleggen; het is haar keuze geweest om vervolgens negen en een half jaar te wachten voordat zij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg College benaderde.

Gelet op het vorenstaande moet klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

6.      Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen;

Verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gegeven door:

Mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,

Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,

Dr. J.H. van der Veen, lid-tandarts,

Drs. P. de Haan, lid-tandarts,

Drs. J.R. Eikelenboom, lid-tandarts,

bijgestaan door mw. mr. H.D. de Groot.

en uitgesproken op 15 februari 2011 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.