ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1619 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1139
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1619 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2011 |
Datum publicatie: | 20-12-2011 |
Zaaknummer(s): | 1139 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft tijdens haar werkzaamheden als verpleegkundige -na een prikincident- een hepatitis C besmetting opgelopen. Zij verwijt de bedrijfsarts dat deze in het preventieve behandeltraject verwijtbaar heeft gehandeld, doordat zij heeft verzuimd klaagster tijdig voor onderzoek op te roepen en heeft verzuimd haar verdere aanwijzingen te geven. Ongegrond. |
Uitspraak: 20 december 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 februari 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
gemachtigde: mr. R. Schoemaker te Den Haag
tegen:
C
bedrijfsarts
werkzaam te D
wonende te E
verweerster
gemachtigde mr. W.R. Kastelein te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek
- de brief van de gemachtigde van verweerster d.d. 27-9-2011 met 2 bijlagen
- de brief van de gemachtigde van verweerster d.d. 28-9-2011 naar aanleiding van het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek
- de pleitnota van de gemachtigde van klaagster ter zitting d.d. 14 november 2011.
De klacht is ter openbare zitting van 14 november 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 10 januari 2008 heeft klaagster in het ziekenhuis, waar zij als verpleegkundige werkzaam was, een hepatitis-C besmetting opgelopen door een prikaccident bij een aderlating van een patiënt. Er was sprake van een hoog risico prikaccident met een voor hepatitis C positieve bron. Klaagster heeft zich vervolgens gemeld bij het Meldpunt Prik Accidenten in het ziekenhuis conform de destijds in het ziekenhuis geldende Werkinstructie Meldpunt Prik Accidenten (versie 23/2/2007), door het college verder aangeduid als de Werkinstructie. Conform deze Werkinstructie heeft een medewerker van dit Meldpunt de volgende dag een zogenaamde nulmeting bij klaagster gedaan. Hij gaf haar verder de instructie mee om na 3 en 6 maanden terug te komen voor onderzoek (anti-HCV bepaling). Verweerster, die als
–vrijgevestigd- bedrijfsarts werkzaam was in het ziekenhuis, is conform de Werkinstructie geïnformeerd over dit prikaccident. Ook zijn er afspraken voor 1 april en 1 juli 2008 gemaakt voor klaagster met verweerster. Klaagster heeft haar werk na het prikaccident gewoon voortgezet. Op 3 maart 2008 heeft zij zich ziek gemeld met “griep” verschijnselen, maar na enige dagen heeft zij haar werk weer hervat. Zij bleef zich echter wel moe voelen.
Op 25 maart 2008 heeft bij klaagster bloedonderzoek (anti-HCV bepaling) plaatsgevonden en is vastgesteld, dat er een hepatitis-C besmetting bij haar was opgetreden.
Op 1 april 2008 heeft verweerster klaagster op het spreekuur gezien, waarbij het prikaccident en de labuitslagen zijn besproken. Tevens heeft verweerster met klaagster gesproken over een verwijzing naar de MDL-arts voor verder onderzoek en behandeling, welke later die dag nog is gerealiseerd. Na overleg met deze MDL-arts alsmede de microbioloog heeft verweerster diezelfde dag nogmaals contact met klaagster gehad om haar van deze overleggen op de hoogte te stellen en haar labformulieren voor aanvullend onderzoek te overhandigen. Tevens heeft verweerster klaagster de folder hepatitis C meegegeven en aangegeven dat zij bij vragen altijd contact met haar kon opnemen.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerster dat er gebruik is gemaakt van een onjuist medisch protocol ter behandeling en controle van prikincidenten en dat er aldus verwijtbaar is gehandeld in het preventieve behandeltraject. De door het ziekenhuis gehanteerde Werkinstructie komt niet overeen met de Landelijke Richtlijn Prikaccidenten (april 2007), door het college verder aangeduid als de Landelijke Richtlijn. Volgens deze Landelijke Richtlijn had klaagster binnen één maand gecontroleerd moeten worden. Dan was de besmettting al duidelijk aantoonbaar geweest en had eerder met de behandeling kunnen worden begonnen, hetgeen bij een dergelijke besmetting volgens klaagster van groot belang is. Klaagster heeft haar klacht toegespitst op de volgende klachtonderdelen:
1. verweerster heeft verzuimd klaagster op 10 januari 2008 op te roepen voor onderzoek en verdere aanwijzingen te geven en haar ten onrechte niet attent gemaakt op eventuele “griep”verschijnselen die zouden kunnen wijzen op een hepatitis C besmetting;
2. verweerster heeft verzuimd binnen een maand nader (bloed)onderzoek te doen en met name de HCV-RNA test;
3. verweerster heeft verzuimd conform de Landelijke Richtlijn klaagster meer zorg te verlenen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster betreurt zeer wat klaagster is overkomen, maar zij is van mening dat zij niet is tekort geschoten in de zorg die onder de gegeven omstandigheden van haar als bedrijfsarts mocht worden verwacht en dat haar dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij –samengevat- het volgende aangevoerd.
Het Meldpunt Prik Accidenten is per 1 maart 2007 opgericht om de afhandeling van prikaccidenten via een centraal meldpunt te laten verlopen. Opvang, aandacht, advies en het bepalen van vervolgacties gebeurt in eerste instantie door de medewerker van het meldpunt, een ervaren verpleegkundige die speciaal voor de afhandeling van prikaccidenten is opgeleid. Indien nodig pleegt deze medewerker overleg met de dienstdoende internist (de eerste week) of daarna met de bedrijfsarts.
Bij het onderhavige prikaccident is gehandeld conform de destijds geldende Werkinstructie, die gebaseeerd is op de Landelijke Richtlijn. Deze Werkinstructie komt op de voor deze zaak relevante punten wel degelijk overeen met de Landelijke Richtlijn.
In de Landelijke Richtlijn wordt evenmin als in de Werkinstructie gesproken over aanwijzingen c.q. waarschuwingen die gegeven zouden moeten worden bij een mogelijke hepatitis C besmetting tijdens de incubatieperiode. Hetzelfde geldt voor mogelijke te verwachten ziekteverschijnselen in deze periode. Het merendeel van de acute hepatitis C besmettingen verloopt subklinisch en de eventuele ziekteverschijnselen zijn a-specifiek.
Noch in de Landelijke Richtlijn noch in de Werkinstructie is terug te vinden dat de getroffene na een prikaccident standaard direct door een bedrijfsarts dient te worden gezien.
In de Landelijke Richtlijn (zie pagina 9, tabel 4 en pagina 16) is vermeld, dat indien een HCV-RNA bepaling op maand 1 en 3 om practische redenen niet mogelijk is deze kan worden vervangen door twee maal een anti-HCV bepaling op maand 3 en 6. Omdat in het ziekenhuis een HCV-RNA bepaling in die tijd niet mogelijk was, is in de Werkinstructie voor die mogelijkheid gekozen.
Volgens de Werkinstructie vindt oproep bij de bedrijfsarts plaats na 3 en 6 maanden bij een hoog risico-accident met een voor hepatitis C positieve bron. Klaagster is conform die Werkinstructie na 3 maanden opgeroepen.
Wat betreft klachtonderdeel 3 merkt verweerster op dat niet duidelijk is wat hier bedoeld wordt met “meer zorg” en dat zij klaagster de zorg heeft gegeven die van haar onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
5. De overwegingen van het college
Omdat de diverse klachtonderdelen nauw met elkaar samen hangen zullen deze door het college gezamenlijk behandeld worden.
Aan alle klachtonderdelen ligt ten grondslag de stelling, dat verweerster in afwijking van de Landelijke Richtlijn heeft gehandeld. De Landelijke Richtlijn biedt echter uitdrukkelijk de mogelijkheid om indien de HCV-RNA bepaling om practische redenen niet mogelijk is, deze te vervangen door een anti-HCV bepaling. In de Landelijke Richtlijn staat ook niet dat verweerster klaagster meteen na het prikincident had moeten oproepen voor onderzoek en nadere aanwijzingen c.q. waarschuwingen voor mogelijke ziekteverschijnselen had moeten geven. De destijds in het ziekenhuis geldende Werkinstructie was in deze opzichten dus niet in strijd met de Landelijke Richtlijn.
Wat betreft het verwijt dat verweerster klaagster - ook afgezien van het bovenstaande - “meer zorg” conform de Landelijke Richtlijn had moeten verlenen, is het college van oordeel, dat niet duidelijk is wat klaagster hiermee bedoelt (in de Landelijke Richtlijn is daarover niets vermeld) en dat klaagster dat verwijt onvoldoende heeft onderbouwd.
Ook indien verweerster eerder op de hoogte zou zijn geweest van de “griep”verschijnselen bij klaagster zou dat geen gevolg hebben gehad voor het verdere behandelbeleid.
Het feit dat de destijds in het ziekenhuis geldende Werkinstructie inmiddels is aangepast onder meer in die zin, dat daarin thans wel bij dergelijke prikaccidenten de HCV-RNA bepaling is voorgeschreven, doet aan het bovenstaande niet af. Het handelen van verweerster moet beoordeeld moet worden naar de stand van zaken ten tijde van het bewuste prikincident. Over de wenselijkheid van een eventuele vroegbehandeling bestaat overigens ook nog steeds discussie onder vakgenoten (in de Landelijke Richtlijn wordt daarop ook expliciet gewezen op pagina 16) en de Landelijke Richtlijn is op dit punt niet gewijzigd.
Samenvattend is het college van oordeel, dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. dr. P.J.M. van Wersch als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. C.J.C.M. Hamilton, dr. G.H.M.I. Beusmans en J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011 in aanwezigheid van de secretaris.