ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1597 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1110

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1597
Datum uitspraak: 12-12-2011
Datum publicatie: 13-12-2011
Zaaknummer(s): 1110
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Arts wordt verweten dat zijn aan de IND uitgebrachte medische adviezen, met betrekking tot de aanvraag voor het verblijf van de twee pleegkinderen van klager, niet aan de vereiste zorgvuldigheid voldoen omdat hij onder meer onvoldoende oog heeft gehad voor de specifieke medische  problematiek bij de kinderen. Ongegrond. Publicatie.    

Uitspraak: 12 december 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 december 2010 bij het tuchtcollege te Amsterdam ingekomen klacht die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en aldaar ontvangen is op 21 januari 2011 van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde: mw. prof. mr. H.D.C. Roscam Abbing te Amsterdam

tegen:

C

bedrijfsarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde: mr. M.F. van der Mersch te Den Haag

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 31 oktober 2011 behandeld. Partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van verweerder gebruik heeft gemaakt van een pleitnota, welke is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Bij beschikking van 19 oktober 2009 is klager tot pleegouder benoemd van twee minderjarige kinderen, geboren in F op respectievelijk 3 april 1998 en 5 januari 2001. Voor hen is op 23 december 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling. Verweerder, sinds april 2005 werkzaam voor een medisch adviesbureau dat onder meer medische advisering verzorgt ten behoeve van het Bureau Medische Advisering (BMA), heeft tot augustus 2010 medische adviezen uitgebracht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De klacht betreft een op 2 maart 2010 door verweerder over voormelde kinderen uitgebracht medisch advies aan de IND. Naar aanleiding van dat advies heeft de IND afwijzend op voormelde aanvraag beslist.

Tegen deze afwijzing is bezwaar aangetekend, naar aanleiding waarvan de IND nader medisch advies heeft gevraagd. Het nadere advies is door verweerder uitgebracht op 29 juni 2010. De IND heeft daarop de aanvraag gehonoreerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager, die desgevraagd heeft aangegeven als pleegouder te klagen en namens de kinderen, verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - het navolgende:

- verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de specifieke medisch problematiek bij de kinderen, door slechts in algemene zin te concluderen dat de behandelingsmogelijkheden in F voldoende zijn;

- verweerder heeft onvoldoende informatie ingewonnen over de behandelmogelijkheden in F van post traumatische stress stoornis (PTSS);

- verweerder is in zijn advies ten onrechte niet ingegaan op de vraag van aanwezigheid van mantelzorg in F respectievelijk de gevolgen van het ontbreken van mantelzorg;

- verweerder heeft bij zijn reisadvies ten onrechte geen aandacht besteed aan de intracraniële druk bij het jongste kind en daarover geen informatie in Nederland ingewonnen;

- verweerder is ten onrechte niet nagegaan of er daadwerkelijk een zorgvuldige overdracht aan een coördinerende behandelaar in F kon plaatsvinden.

Klager heeft daartoe nog met name aangevoerd als volgt.

Klager heeft een brief van de vader van de kinderen, waarin hij verzoekt op te treden namens de kinderen. Omdat hij begaan is met de kinderen en hun medische situatie, treedt klager ook voor zichzelf op. Na het negatieve advies van 2 maart 2010 zijn klager en zijn echtgenote zelf naar F gereisd om uit te zoeken of er wel behandelmogelijkheden zijn.

Ondanks het feit dat de verklaringen van de behandelend artsen aanleiding gaven tot nader op het individu gericht onderzoek, heeft verweerder nagelaten een dergelijk onderzoek te doen.

In het advies is ten onrechte niet aan de orde gekomen wat de mogelijke consequenties zouden zijn voor de twee kinderen bij terugkeer naar F indien de specifieke behandelmogelijkheid van PTSS zou ontbreken. Hoewel de noodzaak van intensieve mantelzorg wel naar voren komt in de informatie van de behandelaars in Nederland en in de verklaringen van de F artsen van september en oktober 2009, komt mantelzorg in het advies niet aan de orde. De door verweerder geformuleerde reisvoorwaarden wijzen wel in die richting, maar verweerder heeft nagelaten aandacht te besteden aan de intracraniële druk bij het jongste kind. Gegeven de complexe, zonder adequate behandeling en continue monitoring levensbedreigende medische situatie van beide kinderen, beantwoordt het advies niet aan de vereiste zorgvuldigheid, waardoor verweerder klager, diens echtgenote en de kinderen onnodig leed heeft aangedaan. De brieven van de F artsen van september en oktober 2009 waren wel bij de IND; klager wist niet dat deze niet naar het BMA waren doorgestuurd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betreurt dat zijn advies van 2 maart 2010 achteraf bezien onjuist was. Het advies was met betrekking tot de beschikbare behandelmogelijkheden gebaseerd op informatie van International SOS, welke achteraf incorrect is gebleken. Verweerder beschikte niet over de verklaringen van de F artsen, welke klager bij zijn klaagschrift heeft gevoegd. De IND heeft deze verklaringen pas op 2 juni 2010 in het kader van de aanvullende vragen aan het BMA toegestuurd.

Primair werpt verweerder op dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

Klager en zijn echtgenote zijn de pleegouders van beide kinderen, terwijl Stichting G de voogdij heeft. Verweerder meent dat klager als pleegouder niet valt onder de reikwijdte van het begrip ‘rechtstreeks belanghebbende’ als bedoeld in artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG.

Subsidiair is verweerder van mening dat het advies niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Uit het advies noch het informatieverzoek aan International SOS blijkt dat er onvoldoende gericht onderzoek is gedaan naar de individuele klachten van de kinderen en de daarvoor bestaande behandelmogelijkheden. Verweerder heeft de klachten en de diagnoses uitgebreid in het advies en het verzoek aan International SOS beschreven aan de hand van en overeenkomstig de informatie die aan het BMA was verstrekt. Zo zijn laboratoriumwaarden specifiek in het advies vermeld.

Op grond van de hem ter beschikking staande stukken bleek dat beide kinderen bekend waren met de diagnose hypothyreoidie (vertraagde schildklierfunctie) als gevolg van een autoimmuum thyreoiditis (ziekte van Hashimoto) en dat bij beiden aanwijzingen waren voor  PTSS. Voorts werd bij het jongste kind melding gemaakt van ijzergebrekanemie en passagère visusproblemen; ook dat er een episode van onbegrepen intracraniële druk was geconstateerd, waarnaar uitvoerige diagnostiek is verricht, maar waarbij geen afwijkingen zijn gevonden. Bij het oudste kind was bovendien sprake van een facialisparese, een doof linker oor en bloedarmoede.

Een officiële diagnose PTSS is bij geen van de kinderen gesteld. Wel heeft verweerder vooruitlopend op een mogelijke behandeling van de psychische problematiek met specifieke vermelding van de aanwijzingen voor een PTSS de behandelmogelijkheden door een psycholoog in F laten onderzoeken en voorts in zijn advies opgenomen dat rekening gehouden werd met de diagnose PTSS. Het landgebonden onderzoek was eveneens voldoende toegespitst op de specifieke medische klachten van de kinderen. Omdat er in het IND-landensysteem geen informatie beschikbaar was over behandelingsmogelijkheden in F voor autoimmuum thyreoiditis, heeft verweerder het BMA verzocht hieromtrent informatie in te winnen. In het informatieverzoek heeft verweerder de specifieke medische klachten van de kinderen beschreven. Verweerder heeft International SOS gevraagd of in F behandeling mogelijk is door een kinderarts, suppletietherapie met schildklierhormoon beschikbaar is, verschillende laboratoriumonderzoeken kunnen worden verricht naar de werking van de schildklier en of behandeling door een KNO-arts, een psycholoog en een oogarts beschikbaar is. Op alle vragen van verweerder heeft International SOS zonder enig voorbehoud bevestigend geantwoord.

Op grond van de verkregen informatie heeft verweerder geconcludeerd dat – uitgaande van de juistheid van de verkregen informatie – er in algemeen technische zin voldoende behandelingsmogelijkheden in F zijn voor medische klachten zoals die van de kinderen.

Verweerder mocht afgaan op de van International SOS verkregen informatie; op hem rustte geen nadere onderzoeksplicht. In het advies wordt expliciet aangegeven dat het niet ziet op de individuele en feitelijke toegankelijkheid van de medische voorzieningen. Wel heeft verweerder in zijn advies beoogd te bewerkstelligen dat de feitelijke toegankelijkheid van de zorg zou worden onderzocht door de Dienst Terugkeer & Vertrek.

Indien mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van de medische behandeling, wordt niet van de medisch adviseur, i.e. verweerder, verlangd, gelet op de grenzen van zijn deskundigheid, dat hij uitzoekt of er in het land van herkomst of bestemming een mantelzorgnetwerk beschikbaar is. Bovendien was in de informatie die door het BMA was verkregen van de behandelaars niet aangegeven dat er buiten de reguliere medische specialistische en medicamenteuze behandeling, tevens sprake was van mantelzorg. Verweerder heeft dit aspect dan ook terecht buiten beschouwing gelaten. Met het stellen van reisvoorwaarden heeft verweerder niet tot uitdrukking gebracht dat mantelzorg geïndiceerd was. Die reisvoorwaarden zijn er uitsluitend op gericht de reis naar F in medisch opzicht goed te laten verlopen en te voorkomen dat er direct na de reis een medische noodsituatie zal ontstaan. De Dienst Terugkeer & Vertrek behoort feitelijk invulling te geven aan de door het BMA gestelde reisvoorwaarden, dat is niet de taak van de adviseur.

Verweerder heeft in zijn advies melding gemaakt van de episode van verhoogde intracraniële druk en heeft deze informatie tevens voorgelegd aan International SOS. Omdat de informatie actueel, duidelijk en consistent was heeft verweerder het niet noodzakelijk geacht nadere informatie over de status na voormelde episode in te winnen. Uit de door verweerder geraadpleegde wetenschappelijke literatuur en het Farmacotherapeutisch Kompas blijkt dat de bij het jongste kind geconstateerde verschijnselen bijwerkingen kunnen zijn van medicamenteuze therapie, zoals het medicament Levothyroxine. Naar medisch-wetenschappelijke inzichten staat zo’n episode van verhoogde intracraniële druk in de medische voorgeschiedenis niet in de weg aan reizen met gangbare vervoermiddelen.

Door de onjuiste informatie van International SOS waren de adviezen van 2 maart 2010 onjuist. Dit is verweerder evenwel niet aan te rekenen.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot het ontvankelijkheidsverweer oordeelt het college als volgt.

Eerst ter zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij ook gemachtigd zou zijn namens de minderjarige kinderen op te treden, omdat hij door de vader van de kinderen daartoe is gemachtigd. Verweerder is met dit standpunt geconfronteerd. De verklaring van de vader van de kinderen is niet overlegd. De vraag of klager gerechtigd is namens de kinderen op te treden, kan evenwel worden daargelaten, aangezien het college van oordeel is dat klager als pleegouder vanwege zijn nauwe betrokkenheid bij de kinderen rechtstreeks belanghebbende is. Immers klager is door de rechtbank tot pleegouder benoemd; bovendien was klager ten tijde van het indienen van de klacht bezig de voogdij over de kinderen te verkrijgen. Klager staat dichtbij de kinderen en heeft zich de situatie van beide kinderen aangetrokken, zelfs zo zeer dat hij na de afwijzende beslissing van de IND naar F is gereisd om nader onderzoek te doen.

Klager is dan ook in zijn klacht ontvankelijk.

Voor de beoordeling van de klacht is bijlage 6 bij verweerschrift essentieel. Uit het aan International SOS gerichte ‘request’ van 27 februari 2010 blijkt dat verweerder, alvorens tot vraagstelling over te gaan, een beschrijving geeft van de beide kinderen en hun medische omstandigheden. Zo vermeldt verweerder met name ‘Hashimoto’s disease’, beschrijft hij de episode van verhoogde intracraniële druk, de hormoonsituatie, ‘anaemia’ en geeft hij aan ‘signs of a posttraumatic stress disorder’, facialis parese, doofheid linker oor.   

Verweerder heeft specifiek gevraagd of er een kinderarts, een oorarts, een psycholoog en een oogarts in F beschikbaar zijn. Bovendien heeft verweerder gevraagd of het medicament Levothyroxine in F beschikbaar is en of een duidelijk aangegeven aantal laboratorium bepalingen mogelijk is. Naar het oordeel van het college is verweerder daarmee wel degelijk ingegaan op de persoonlijke problemen en de diagnostiek van beide kinderen.

Verweerder mocht er naar het oordeel van het college redelijkerwijs van uitgaan dat door International SOS de door verweerder gestelde vragen in relatie tot de omschreven medische situatie van de kinderen zouden worden bezien en beantwoord.

Verweerder heeft terecht het aspect mantelzorg niet behandeld, daar dit aspect buiten het deskundigheidsgebied van verweerder valt. Mantelzorg betreft immers een sociaal aspect, dat door de IND zo nodig dient te worden opgepakt en ingevuld.

Wel heeft verweerder nog sub 4a van het advies van 2 maart 2010 een soort veiligheidsklep ingebouwd bij de overdracht.

Duidelijk is dat verweerder bij zijn advies de verklaringen van de F artsen van september en oktober 2009 niet had c.q. kende, terwijl die kennelijk wel bij de IND waren. Verweerder heeft die stukken pas tezamen met de nieuwe verklaringen van mei 2010 bij de nadere adviesaanvraag gekregen en gezien.

In procedureel opzicht kan dan ook gesproken worden van een tekortschieten. Dit kan verweerder evenwel niet verweten worden.

Het vorenoverwogene brengt mede dat de klacht in alle onderdelen ongegrond wordt bevonden.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

Bepaalt dat deze beslissing zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden aangeboden aan ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht’ met het verzoek tot plaatsing.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart klager in zijn klacht ontvankelijk

-         wijst de klacht af

-         bepaalt dat deze beslissing, zodra deze onherroepelijk is geworden, zal worden bekend

      gemaakt in de Staatscourant en op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden

aangeboden aan ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht’ met het verzoek tot plaatsing.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, mr. C.M.F. van Roessel, J.C.F. Schellekens en G.B.W.M. Wensing als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2011 in aanwezigheid van de secretaris.