ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1596 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10181

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1596
Datum uitspraak: 12-12-2011
Datum publicatie: 13-12-2011
Zaaknummer(s): 10181
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt verweten dat hij zich niet onpartijdig heeft opgesteld en zich niet gehouden heeft aan de normale procedures die gelden voor re-integratietrajecten, waardoor klaagster ernstig is tegengewerkt bij haar re-integratie. Ongegrond.

Uitspraak: 12 december 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 december 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde: de heer H.W. van Lienden te Nijmegen

tegen:

C

bedrijfsarts

werkzaam te D

wonende te D

verweerder

gemachtigde: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- aanvullende informatie van klaagster ontvangen op 9 september en 11 oktober 2011

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 31 oktober 2011 behandeld. Partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht. Door verweerder zijn nog enkele stukken overgelegd, te weten een brief van de huisarts van klaagster aan verweerder, een brief van de E-kliniek aan verweerder, het plan van aanpak WIA en de door verweerder opgestelde probleemanalyse. Klaagster heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze stukken.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is werkzaam bij een scholengemeenschap met een aanstelling voor 18 uur als docente informatica. Na een aantal jaren van onduidelijkheid is bij klaagster de diagnose fibromyalgie gesteld.

Vanaf 8 maart 2010 heeft verweerder de begeleiding van klaagster overgenomen van een collega. Het medisch dossier van klaagster werd hem daarbij ter hand gesteld.

Naar aanleiding van het spreekuurcontact op 15 maart 2010 heeft verweerder de werkgever geadviseerd dat klaagster vanaf 16 maart 2010 haar werk voor 12 uur zou hervatten en vanaf 29 maart 2010 weer volledig. Bij brief van 22 maart 2010 heeft klaagster aan verweerder laten weten het niet eens te zijn met de conclusies van het spreekuurcontact. Vervolgens vonden spreekuurcontacten plaats op 2 en 23 april 2010 en op 25 juni 2010. Naar aanleiding van het verzuimconsult op 25 juni 2010 heeft verweerder aan de werkgever geadviseerd dat klaagster in overleg met haar leidinggevende de uren geleidelijk zou uitbouwen om per 1 september 2010 weer het normale aantal uren inzetbaar te zijn. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het eerdere advies ten aanzien van het vermijden van piekbelasting onverminderd van kracht bleef. Op 15 juli 2010 heeft klaagster zich volledig hersteld gemeld. Bij het contact op 10 september 2010 uitte klaagster klachten over de werkgever, waarbij zij aangaf gekort te zijn in haar salaris. Verweerder heeft gewezen op de mogelijkheid van een deskundigenoordeel. Op 5 november 2010 heeft klaagster verweerder laten weten dat hij zijn advies moest aanpassen op een wijze dat de werkgever geen gevolgen kon verbinden aan de beperkingen die door verweerder ter zake de piekbelasting waren aangegeven. Verweerder is hier op niet ingegaan en heeft klaagster gewezen op de mogelijkheid een second opinion bij het UWV aan te vragen. Verweerder heeft voorgesteld om in een zogenaamd driegesprek de situatie te verhelderen. Omdat klaagster zich vanwege de escalatie van de problemen met de werkgever had ziek gemeld, heeft het driegesprek niet plaatsgevonden.

Bij beslissing van 22 februari 2011 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geconcludeerd dat klaagster in de periode van 1 september 2010 tot 6 december 2010 niet ongeschikt was op medische gronden voor het eigen werk, ook niet voor 10%.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De kern van de klacht is dat verweerder in zijn advies van 25 juni 2010 heeft aangegeven dat klaagster na de zomer, met ingang van 1 september 2010, voor een normaal aantal uren inzetbaar zou zijn, hetgeen volgens klaagster er op neer komt dat er geen sprake meer zou zijn van enig percentage arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft vervolgens op 10 september 2010 aangegeven dat klaagster toch gedeeltelijk arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk. Klaagster vindt dat er sprake was van een andere mening, waarvoor verweerder desgevraagd geen steekhoudende argumenten wenste aan te voeren. Tegen de melding volledig hersteld te zijn, hebben de werkgever noch verweerder bezwaar gemaakt. Met die betermelding was de re-integratie formeel afgesloten. Toch is door beiden daarna nog beweerd dat klaagster gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. De werkgever heeft met een beroep op het oordeel van verweerder op 5 oktober 2010 klaagster met terugwerkende kracht tot 1 september 2010 arbeidsongeschikt gemeld. Dit is later wel teruggedraaid.

Klaagster is van mening dat verweerder met zijn opvatting heeft gefaciliteerd, dat de werkgever het standpunt hanteerde van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, zulks uit het oogpunt van financieel belang.

Het vermijden van piekbelasting behoefde op geen enkele wijze een belemmering te zijn voor klaagster haar normale taak uit te oefenen. Piekbelastingen zijn immers zaken die volgens interne afspraken binnen de werkgever zonder meer niet kunnen zonder dat daarover met de werknemer overleg is geweest. Het kan niet zo zijn dat het vermijden van piekbelasting zonder meer reden kan zijn om vast te stellen dat klaagster niet volledig inzetbaar was en dus een percentage arbeidsongeschikt moest zijn.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft als uitgangspunt gehanteerd dat klaagster na re-integratie voor een normaal aantal uren inzetbaar moest zijn. Tegelijkertijd heeft verweerder de werkgever geadviseerd dat piekbelastingen bij klaagster moesten worden vermeden. Het door verweerder gehanteerde begrip piekbelasting staat los van de binnen de werkgever gemaakte afspraken om piekbelastingen te vermijden. Vanwege ziekte was klaagster niet in staat om haar bedongen taakpakket volledig uit te voeren. Piekbelasting vormt onderdeel van het werk, omdat er aan het begin van het schooljaar meer te doen is en later in het jaar, als studenten op stage gaan, minder. De piekbelasting ligt aan het begin van het schooljaar. Om piekbelasting te vermijden en te regelen dat er een gelijkmatige werkverdeling zou zijn, moest verweerder een beperking afgeven die mogelijk consequenties had. Daarom heeft verweerder dat zo genoteerd. Dat de werkgever naar aanleiding van het advies van verweerder heeft besloten klaagster voor een percentage ziek te houden, is een beslissing van de werkgever. Ten onrechte maakt klaagster het handelen van de werkgever inzet van deze procedure. Verweerder heeft zijn eerste mening niet veranderd, maar wel genuanceerd in die zin dat hij vond dat piekbelastingen moesten worden vermeden.

Verweerder wist niet dat klaagster zich op 15 juli 2010 beter had gemeld. Verweerder heeft klaagster op 25 juni 2010 ook niet verteld dat zij weer normaal aan het werk kon. In de status staat dat voorkomen moest worden dat ze onder druk kwam te staan. Dat moet dus met klaagster besproken zijn.

Klaagster meent kennelijk dat verweerder van oordeel was dat, nu er sprake was van een beperking, daar ook loonconsequenties aan verbonden moesten worden. Verweerder was dat niet van oordeel en is van mening dat hem dat niet aangaat. Verweerder heeft ook nooit aangegeven dat klaagster voor enig percentage arbeidsongeschikt zou zijn. Het is niet aan hem daarover te oordelen.

5. De overwegingen van het college

De kern van de klacht betreft het feit dat klaagster, hoewel zij zich per 15 juli 2010 hersteld had gemeld, toch nog voor een klein percentage arbeidsongeschikt is gehouden vanwege de in het advies van 25 juni 2010 opgenomen aantekening van verweerder dat piekbelastingen vermeden dienden te worden.

Ter zitting is duidelijk gebleken dat verweerder onder piekbelasting een aan de taak inherente belasting verstaat, terwijl klaagster uitgaat van een piekbelasting die in overleg tussen de werkgever en werknemer dient te worden afgesproken.

Verweerder stelt dat hij met klaagster op 25 juni 2010 de beperking van de piekbelasting heeft besproken, hetgeen klaagster ontkent.

Uit de in de status op 25 juni 2010 gebruikte bewoordingen blijkt niet dat verweerder klaagster op grond van het vermijden van piekbelasting arbeidsongeschikt acht. Dit kan echter weer wel worden afgeleid uit hetgeen verweerder op 30 juni en 10 september in de status heeft genoteerd.

Partijen verschillen van standpunt dat de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid met klaagster besproken zou zijn.

Uit de status blijkt wel dat verweerder op 10 september 2010 klaagster heeft aangegeven dat zij in verband met de kwestie over gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een deskundigenoordeel kan aanvragen.

Uiteindelijk heeft klaagster een second opinion aan het UWV gevraagd, die haar in het gelijk heeft gesteld.

Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat een groot deel van de hier aan de orde zijnde problematiek te wijten is aan c.q. thuis hoort bij de werkgever.

Voor zover de lezingen over de gebeurtenissen uiteenlopen kan door het college geen oordeel worden gegeven.

Overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat verweerder niet volgens de professionele standaard heeft gehandeld.

Dit brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, mr. C.M.F. van Roessel, J.C.F. Schellekens en G.B.W.M. Wensing als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2011 in aanwezigheid van de secretaris.