ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1579 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1123

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1579
Datum uitspraak: 07-12-2011
Datum publicatie: 07-12-2011
Zaaknummer(s): 1123
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht over onheuse en niet onafhankelijke bejegening door psychiater bij onderzoek in kader van keuring van militair invaliditeitspensioen op grond van posttraumatische stressstoornis ongegrond.

Uitspraak: 7 december 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 februari 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- de brief met bijlagen van klager d.d. 29 april 2011

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 1 juni 2011.

De klacht is ter openbare zitting van 26 oktober 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is een veteraan die in 1985 werd uitgezonden naar E en in 1992 – 1993 naar F. Tijdens beide uitzendingen heeft klager meerdere angstaanjagende en traumatische ervaringen gehad en daaraan een PTSS-stoornis overgehouden. Omdat klager aan de uitzendingen psychische klachten heeft overgehouden heeft hij bij het ABP een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een Militair Invaliditeitspensioen (hierna: MIP).

Op verzoek van het APB heeft verweerder klager onderzocht in het kader van zijn aanvraag voor een MIP en daarvan op 17 mei 2010 rapport uitgebracht. Verweerder heeft in het kader van het onderzoek kennis genomen van achterliggende (grotendeels medische en psychiatrische) documentatie. Voorts heeft verweerder op 24 februari 2010 en 23 maart 2010 gesprekken met klager gevoerd, die beide ongeveer twee uur hebben geduurd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij klager onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om over zijn problemen te spreken, alsmede dat hij klager tijdens de twee gevoerde gesprekken onheus bejegend heeft en zich niet onafhankelijk heeft opgesteld, waardoor klager is geschaad in zijn belangen bij de aanvraag van een MIP.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid werd gesteld zich zelfs maar een beetje veilig te voelen of openlijk te spreken over wat er tijdens zijn uitzendingen was voorgevallen. Verweerder heeft klager medegedeeld dat hij tijdens het tweede gesprek, dat drie uur zou duren, meer tijd zou krijgen, maar het tweede gesprek duurde slechts twee uur, waarin korte vragen werden gesteld en uitleg niet mogelijk was. Verweerder gaf klager meerdere keren op barse toon te kennen dat sommige uitleg disfunctioneel was.

Klager wilde verweerder uitleggen bij welke gebeurtenissen hij betrokken is geweest en welke enorme spanningen dat met zich mee heeft gebracht, maar heeft daar niet over kunnen verklaren omdat de door verweerder voor de keuring uitgetrokken standaard gespreksduur van in totaal 4 tot 5 uur te kort was. Klager voelde zich niet serieus genomen en de sfeer was grimmig. Het tweede gesprek eindigde abrupt en klager voelde zich teleurgesteld. Verweerder gaf echter te kennen dat hij voor het onderzoek voldoende geïnformeerd was.

De echtgenote van klager kreeg, toen klager reeds in de behandelkamer zat, te horen dat zij maar naar een ziekenhuis in de buurt moest gaan om daar koffie te drinken. Dit klonk erg onvriendelijk. Klagers echtgenote is toen in de auto gaan zitten en tijdens het tweede gesprek is zij direct al in de auto blijven zitten.

Uiteindelijk heeft klager een MIP toegekend gekregen van 20%, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt, omdat hij het percentage veel te laag acht. Klager heeft het gevoel dat de handelwijze van verweerder erop gericht was de mate van invaliditeit zo laag mogelijk te kwalificeren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betreurt het dat klager zich onheus bejegend en miskend voelt, te meer omdat hem uit de verkregen documentatie reeds gebleken was dat een sterk gevoel van miskenning bij klager al aanwezig is sinds de eerste uitzending naar E. Tijdens de gesprekken heeft verweerder van de bezwaren van klager niets gemerkt.

Het onderzoek werd lege artis uitgevoerd, met gebruikmaking van de richtlijnen van de beroepsgroep en het zogenaamde PTSS protocol dat gehanteerd wordt bij de beoordeling van militairen met een posttraumatische stressstoornis. Verweerder heeft de ervaring dat hij zich in twee gesprekken (4 – 5 uur) een goed beeld kan vormen van de aanwezige problematiek. Klager heeft alle gelegenheid gekregen om zijn verhaal te doen, zoals ook uit de rapportage blijkt. Wel is klager gepreoccupeerd door de meegemaakte ervaringen en kan hij nauwelijks grenzen stellen aan wat hij hierover vertelt. Voor verweerder was het noodzakelijk om grenzen te stellen, wat niet wil zeggen dat klager zich niet volledig kon uiten.

Anders dan klager stelt was er naar de mening van verweerder geen grimmige sfeer tijdens de gesprekken. Klager had de zeer sterke behoefte om te blijven uitweiden over zijn ervaringen. De begrenzingen van verweerder, feitelijk en op correcte toon, hebben waarschijnlijk bij klager geleid tot onvrede en boosheid.

Klager werd door zijn echtgenote begeleid, maar de echtgenote wilde niet bij de gesprekken aanwezig zijn. Gezien de duur van het onderzoek en de beperkingen van de wachtruimte heeft verweerder de echtgenote van klager gewezen op de mogelijkheid de wachttijd door te brengen in de hal van een nabijgelegen ziekenhuis, waar zij koffie kon krijgen en een hapje kon eten.

Voor verweerder was het duidelijk dat er sprake was van een stoornis die verband hield met de uitzendingen. Verweerder begrijpt dat klager de behoefte had om verder over zijn ervaringen te spreken, maar de al verkregen informatie was reeds zo overtuigend dat deze voor verweerder volstond. De systematiek kent een schaal van 5 mogelijkheden van de mate van invloed die de uitzendingen hebben gehad op het ontstaan van psychische stoornissen, namelijk van “in enige mate” tot en met “in volledige mate”. De laatste categorie komt praktisch niet voor, omdat daarvoor nodig is dat iedere andere mogelijkheid van het ontstaan van (een deel van) de problematiek dan de uitzending volledig uitgesloten moet worden geacht.

Niet verweerder, maar het uitvoeringsorgaan van het APB neemt een beslissing over een mogelijke toekenning van het MIP en over de hoogte daarvan. Verweerder brengt slechts advies uit over de medische en psychiatrische problematiek.

5. De overwegingen van het college

Uit de stellingen van partijen over en weer bij de mondelinge behandeling blijkt dat verweerder klager in het eerste gesprek in grote lijnen medegedeeld heeft hoe het onderzoek zou verlopen. De problematiek die als gevolg van de uitzendingen is ontstaan kwam met name in het tweede gesprek aan de orde. Dat heeft klager ook zo begrepen nu hij stelt te hebben verwacht in dat tweede gesprek over (al) zijn ervaringen tijdens die uitzendingen te kunnen spreken. Kennelijk is tussen partijen een misverstand gerezen over de hoeveelheid informatie, die verweerder voor het maken van zijn rapportage nodig had en heeft verweerder het klager niet duidelijk kunnen maken, dat hij op enig moment voldoende overtuigende informatie had verkregen om tot de conclusie te komen dat de psychische klachten van klager in overwegende mate het gevolg zijn geweest van de uitzendingen naar E en F.

De rapportage van verweerder is uitgebreid en onderbouwd, en bevat ook daadwerkelijk de conclusie dat de klachten van verweerder in overwegende mate het gevolg waren van de uitzendingen. Op de schaal van vijf mogelijkheden was dit de op één na zwaarste beoordeling. Het college is van oordeel dat een voor klager gunstiger beoordeling niet mogelijk was, omdat enig aandeel van andere factoren nooit geheel is uit te sluiten. Verweerder heeft in zijn conclusies overigens niets over de mogelijkheid van een persoonlijkheidsstoornis aangevoerd, zodat op grond daarvan evenmin enige conclusie ten nadele van klager te trekken valt.

Met verweerder is het college van oordeel dat nadere uitleg door klager over hetgeen hem tijdens de uitzendingen is overkomen en de spanningen die hem dat heeft opgeleverd geen toegevoegde waarde meer kon geven, omdat verweerder al overtuigd was van het feit dat de psychische klachten het gevolg van die uitzendingen waren. Aldus heeft het feit dat klager niet op alles wat hij had willen zeggen heeft kunnen ingaan niet tot gevolg gehad dat klager daardoor in de conclusies van verweerder of in de rapportage is benadeeld. Verweerder is niet tekort geschoten in zijn verplichtingen jegens klager door hem niet de gelegenheid te geven tot iedere uitleg of toelichting waar klager behoefte aan had, noch door klager aan het eind van het tweede gesprek – eerder dan aan het einde van de daarvoor uitgetrokken tijd – mede te delen dat hij zich voldoende geïnformeerd achtte.

Er zijn geen aanwijzingen dat verweerder zich niet onafhankelijk heeft opgesteld. Verweerder is ook niet verantwoordelijk voor de beslissingen die op grond van de door hem opgestelde rapportage door of namens het ABP zijn genomen. In het bijzonder staat verweerder buiten de beslissing over de vraag of een MIP wordt toegekend en zo ja, hoe hoog deze dan moet zijn.

Wel is duidelijk dat de communicatie tussen klager en verweerder niet optimaal is geweest, waardoor misverstanden zijn ontstaan. Zo meende verweerder er goed aan te doen de echtgenote van klager te wijzen op mogelijkheden om de wachttijd tijdens de gesprekken tussen verweerder en klager wat comfortabeler door te komen dan in de wachtruimte van verweerder, wat – mogelijk door de wijze waarop dit is gegaan – door klager is opgevat als zou de echtgenote van klager niet in de wachtruimte van verweerder mogen blijven. Ook hebben klager en verweerder ieder een verschillende perceptie van het verloop van de gesprekken, waarbij voor het college niet vast te stellen is wat daarvan de oorzaak is geweest, nu partijen elkaar daarin tegenspreken. Het college kan dan ook niet tot het oordeel komen dat de bejegening van klager door verweerder zodanig is geweest dat gesproken kan worden over tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder.

De klacht dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, A. Pfaff, J.N. Voorhoeve en M.Ch. Doorakkers als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

7 december 2011 in aanwezigheid van de secretaris.