ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1534 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10187b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1534 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-11-2011 |
Datum publicatie: | 22-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 10187b |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerders, huisartsen, dat zij tekort zijn geschoten in de zorg voor zijn moeder door het niet tijdig onderkennen van oedeem in haar benen, buik en longen. Daardoor is geen adequate therapie en doorverwijzing ingesteld waardoor moeder van klager uiteindelijk is komen te overlijden. Ongegrond. |
Uitspraak: 22 november 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 december 2010 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
huisarts
werkzaam te B
wonende te D
verweerster
gemachtigde mr. N. van den Burg te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- een brief van klager d.d. 24 mei 2011
- een brief van de gemachtigde van verweerster d.d. 15 juni 2011
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 28 september 2011 behandeld. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van den Burg (namens mr. Christe).
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De klacht ziet op de geneeskundige behandeling door verweerster van wijlen de moeder van klager (hierna de patiënte te noemen) in de periode van 20 september 2010 tot en met 27 september 2010. Verweerster heeft op 20 en 23 september 2010 visites afgelegd bij patiënte.
Op 27 september 2010 heeft klager een telefonisch onderhoud gevoerd met verweerster. Omdat daaruit bleek dat klager geen vertrouwen (meer) had in verweerster heeft laatstgenoemde een collega huisarts verzocht de zorg voor de patiënte over te nemen.
Daarop heeft heeft een collega huisarts de zorg voor de patiënte overgenomen.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager, die zelf dierenarts is, heeft in het klaagschrift en de repliek – kort gezegd – een aantal verwijten geformuleerd die er in de kern op neerkomen dat verweerster ernstig tekort is geschoten door het niet tijdig onderkennen van (ernstige) oedemen in beide benen, in de longen en in de buik van patiënte. Daarom is naar zijn mening geen adequate therapie ingesteld noch heeft een tijdige doorverwijzing plaatsgevonden. Een en ander heeft tot ernstige complicaties geleid en uiteindelijk tot irreversibele cardiale en lichamelijke problemen met als gevolg dat zij kort nadien is overleden.
Ter zitting heeft klager – zakelijk weergegeven – daar nog heeft volgende aan toegevoegd.
Verweerster heeft de oedemen niet gezien en daarom maakte klager zich ernstige zorgen over haar professionele deskundigheid. Er is wel lasix voorgeschreven door verweerster, maar hier is geen controle op geweest, bijvoorbeeld door gewichtscontrole. Tussentijds heeft klager nog gebeld, toen is hem gezegd dat er niet gedacht werd aan een cardiaal probleem. Daarna heeft klager opnieuw gebeld omdat de benen van patiënte alleen maar dikker waren geworden. Dit telefoongesprek leidde tot agitatie tussen klager en verweerster. Klager heeft toen voorgesteld om patiënte gezamenlijk te onderzoeken maar daar is het niet van gekomen. Er is toen bij de visite door verweerster alleen gekeken naar het wondje op de benen. Als oedeem opstijgt dan leidt dat tot nierinsufficientie en decompensatie. Klager heeft zelf de longen van patiënte beluisterd, ze had vocht op de longen. Klager heeft overleg gehad met de cardioloog en hem verteld dat het oedeem al 10 tot 14 dagen bestond. De nierfunctie was dalende en ze had ten gevolge van oedeem ook atriumfibrilleren gekregen. Om die reden kon de cardioloog er niets meer aan doen. Verweerster heeft geen adequate actie ondernomen. Klager moest zelf de benen van patiënte gaan zwachtelen. Klager heeft aangegeven dat patiënte geestelijk helemaal niets mankeerde. Verweerster is ernstig nalatig geweest en dit heeft uiteindelijk geleid tot de dood van patiënte. Verweerster heeft het mes in het varken laten steken; zij heeft struisvogelpolitiek gespeeld en heeft de oedemen niet onderkend en daarom de zaak maar doorgespeeld naar een collega huisarts. Daags na het overlijden van patiënte heeft klager haar medisch dossier opgevraagd. Een collega van verweerster heeft klager letterlijk de anamnese voorgelezen van verweerster en daar werden cardiale problemen niet genoemd. Hij heeft sterke vermoedens dat het dossier, voordat het aan hem werd afgegeven, nog is aangepast.
4.Het standpunt van verweerster
Patiënte was een 88-jarige vrouw, die met behulp van de thuiszorg zelfstandig woonde.
Zij was nog helder van geest en bekend met een verminderde linker hartkamerfunctie en een klepgebrek (mitralis-insufficiëntie). Op 20 september 2010 heeft verweerster, die als waarneemster in de betreffende huisartsenpraktijk werkzaam was, na een daartoe strekkend verzoek van de thuiszorg een visite afgelegd bij patiënte. Zij gaf aan dat er een klein wondje was ter hoogte van het linker onderbeen waar vocht uitkwam en dat zij wat kort van adem was. Zij voelde zich niet ziek, had geen koorts en er waren geen klachten van pijn op de borst. Bij lichamelijk onderzoek stelde verweerster vast dat sprake was van pitting oedeem ter hoogte van de beide onderbenen/enkels. Bij auscultatie van de longen was sprake van beiderzijds licht crepiteren en verweerster stelde als werkdiagnose lichte decompensatio cordis. Zij heeft voorts geadviseerd om de benen 's-nachts hoog te laten rusten (boven hartniveau) en de al in haar bezit zijnde elastische kousen (weer) te gaan dragen. De lasix is gedurende drie dagen verhoogd van 40 naar 80 mg. Tenslotte heeft verweerster fucidine- crème en steriel gaas voorgeschreven met betrekking tot de wond aan het onderbeen. Verweerster heeft dit zowel in de voortgangsrapportage van de thuiszorg alsook in het huisartsenjournaal genoteerd. Verweerster zag op dat moment geen indicatie voor aanvullende diagnostiek en/of verwijzing naar een specialist.
Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van klager op 23 september 2010 heeft verweerster nog diezelfde dag een visite afgelegd bij patiënte. Bij lichamelijk onderzoek stelde verweerster vast dat er nog wat pitting oedeem ter hoogte van de enkels zichtbaar was. Bij auscultatie van de longen beiderzijds waren geen crepitaties hoorbaar en er was symmetrisch vesiculair ademgeruis. Uit het wondje aan het linkerbeen kwam wat pus.
Om die reden is een antibioticakuur voorgeschreven. Verder waren er nagenoeg geen klachten meer van decompensatio cordis. Een en ander is wederom genoteerd is het huisartsenjournaal. Nadat klager op 24 september 2010 telefonisch contact had gehad met een van de collega's van verweerster, sprak hij op 27 september 2010 opnieuw telefonisch met verweerster.
Uit de inhoud en toonzetting van dit gesprek leidde verweerster af dat de noodzakelijke vertrouwensbasis niet (meer) aanwezig was. Om die reden heeft zij klager medegedeeld dat zij een collega zou verzoeken de zorg voor de patiënte over te nemen. Ook hiervan heeft zij aantekening gemaakt in het huisartsenjournaal.
Ter zitting heeft verweerster daar – zakelijk weergegeven – nog het volgende aan toegevoegd.
Verweerster was na het onderzoek op 20 september 2010 niet verontrust; het was geen acute of ernstige casus. Zij heeft samen met patiënte het beleid bepaald. Ondanks dat patiënte de lasix niet wilde verhogen, is dat kortdurend toch geschied. Ook is afgesproken dat zij als het minder goed zou gaan contact zou opnemen met een van de collega’s in de praktijk. Verweerster is vergeten in het huisartsenjournaal te vermelden dat zij op 23 september 2010 de bloeddruk van patiënte heeft gemeten. Het telefonische gesprek met klager op 27 september 2010 was zeer onaangenaam. Hij uitte veel dreigingen en verwijten. Het verzoek aan een collega huisarts om de zorg verder op zich te nemen, moet gezien worden als een soort second opinion. De rapportages zijn achteraf nooit bijgewerkt of herschreven, dat zou ook achteraf zijn vast te stellen. Verweerster vindt dat (verder) onderzoek op deze leeftijd ook in samenspraak met patiënte moet gaan. Laatstgenoemde gaf aan verdere diagnostiek onnodig belastend te vinden.
5. De overwegingen van het college
Beoordeeld moet worden de vraag of verweerster als huisarts in de periode van 20 tot en met 27 september 2010 in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij in die hoedanigheid ten opzichte van de patiënte behoorde te betrachten. Het college beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hieromtrent het volgende. Vastgesteld wordt dat verweerster toen zij telefonisch door de thuiszorg (op 20 september 2010) en door klager (op 23 september 2010) werd benaderd telkens op diezelfde dag een visite heeft afgelegd bij patiënte.
Van de op die dagen bij patiënte uitgevoerde anamnestische en lichamelijke onderzoeken heeft verweerster aantekening gehouden in het huisartsenjournaal hetwelk als bijlage een is overgelegd bij het verweerschrift. Klager heeft gesteld dat er mogelijk sprake is van valsheid in geschrifte in die zin dat het huisartsenjournaal, voordat het aan hem is afgegeven, is aangepast. Verweerster heeft dit uitdrukkelijk bestreden.
Het college passeert deze stelling van klager als ongegrond en onbewezen. Vooropgesteld wordt dat klager deze ernstige beschuldiging op geen enkele wijze heeft onderbouwd met verificatoire bescheiden of ander (getuigen)bewijs. Daarenboven is gebleken dat de aantekeningen, die verweerster op 20 september 2010 heeft gemaakt in het huisartsenjournaal vrijwel identiek zijn aan de door klager zelf overgelegde voortgangsrapportage van de thuiszorg. Tegen deze achtergrond is er dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aantekeningen van verweerster in het huisartsenjournaal op 20 september 2010 alsook op 23 september 2010. De omstandigheid dat met de afgifte van het medisch dossier enkele weken was gemoeid, kan aan bovenstaand oordeel niet afdoen.
Het college kwalificeert de door verweerster verrichte anamnestische en lichamelijke onderzoeken, zoals die blijken uit het huisartsenjournaal, en de op grond daarvan gestelde diagnose(s) als toereikend en adequaat. Op grond daarvan en van de kennis van de medische gegevens van patiënte, die verweerster al had, kon zij in redelijkheid tot de conclusie komen dat er op 20 en 23 september 2010 geen redenen waren voor aanvullende diagnostiek en/of verwijzing naar een specialist. Naar het oordeel van het college heeft verweerster vervolgens terecht en op goede gronden – patiënte was immers nog voldoende helder – het verdere (terughoudende) beleid in samenspraak met haar vastgesteld. De slotsom is dat de klacht ongegrond is.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, A. de Jong, J.D.M. Schelfhout en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2011 in aanwezigheid van de secretaris.