ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1531 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1119
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1531 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-11-2011 |
Datum publicatie: | 22-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 1119 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerder, huisarts, dat hij zijn klachten ten onrechte voor myogene schouderklachten heeft aangezien, terwijl later is gebleken dat klager enkele dagen later een hartinfarct heeft doorgemaakt. Tevens verwijt klager verweerder dat hij medicatie heeft voorgeschreven terwijl dat gecontraïndiceerd was bij medicijnen die klager reeds gebruikte. Ongegrond. |
Uitspraak: 22 november 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 februari 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
gemachtigde mr. P. Winkens te Hoensbroek
tegen:
C
huisarts
werkzaam te D
wonende te D
verweerder
gemachtigde mw. mr. M.A. Sala te Roermond
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 28 september 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig. Zij werden ieder bijgestaan door hun
gemachtigde. Ter zitting is als getuige gehoord mevrouw E. 20 jaar oud, werkzaam als pedagogisch medewerkster.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
In verband met een korte vakantie verbleef klager tijdelijk in D. Hij heeft zich met een aantal lichamelijke klachten gewend tot verweerder, die klager op 31 augustus 2010 heeft onderzocht. In het waarneembericht van 31 augustus 2010 heeft verweerder opgenomen dat klager melding maakte van pijn achter de linkerschouder, van een zweetaanval diezelfde ochtend, van hoge bloeddruk, van het gebruik van Co-Diovan 320 en amlodipine en van de excisie van een wratje twee maanden daarvoor. In het journaal is verder vermeld dat klager geen pijn op de borst had. Na lichamelijk onderzoek heeft verweerder deze klachten als myogeen gekwalificeerd, waarna hij diclofenac en omeprazol heeft voorgeschreven. Klager heeft zich op 3 september 2010 tot zijn eigen huisarts gewend die hem heeft doorverwezen naar het ziekenhuis. In dit ziekenhuis is vastgesteld dat klager op voormelde dag een hartinfarct heeft gehad.
3.Het standpunt van klager en de klacht
De dochter van klager heeft op 31 augustus 2010 telefonisch contact gehad met een assistente van verweerder. Zij heeft toen in ieder geval gezegd dat klager pijn had aan de linkerschouder, dat hij lijkbleek was en dat hij last had van zweetaanvallen. Daarop is klager verzocht om naar de praktijk te komen alwaar hij is onderzocht. Ook is vermeld dat klager tabletten nam tegen hoge bloeddruk. Naar aanleiding van deze klachten had verweerder het vermoeden moeten hebben dat er wellicht sprake was van een hartinfarct en had hij een verdergaand onderzoek, zoals bijvoorbeeld het maken van een hartfilmpje, moeten instellen. Verweerder had ook in combinatie met de hoge bloeddrukmedicatie geen diclofenac mogen voorschrijven. Dit blijkt reeds uit een toename van de klachten op woensdag 1 september 2010. Op donderdag 2 september 2010 is vervolgens telefonisch contact geweest met de praktijk van verweerder. Het waarneembericht is ook op die datum uitgeprint. Tenslotte blijkt uit een schrijven van de cardioloog van 23 september 2010 dat klager op 3 september 2010 een hartinfarct heeft gehad. In het ziekenhuis is klager medegedeeld dat er sprake moet zijn geweest van meerdere infarcten omdat al enkele aders afgestorven waren en dotteren niet veel
zin meer had. Klager is de mening toegedaan dat verweerder onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld en heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade.
4. Het standpunt van verweerder
Uit het waarneembericht blijkt dat klager bij onderzoek niet pijn op de borst aangaf maar pijn achter de linkerschouder. Verweerder heeft vervolgens de beweeglijkheid van de schouder onderzocht, de bloeddruk gecontroleerd en naar de longen geluisterd. Ook zou klager een zweetaanval hebben gehad die ochtend. Klager heeft informatie verstrekt over de medicatie tegen hoge bloeddruk en de excisie van een wratje twee maanden geleden.
Op basis van de bevindingen van verweerder was er geen reden om aan te nemen dat klager een hartinfarct doormaakte of had doorgemaakt. Op 2 september 2010 kan er geen contact met verweerder zijn geweest. Dat was een donderdag en dan is hij altijd vrij. In dit verband wordt ook verwezen naar de verklaring van een collega van verweerder. Er is geen absolute contra-indicatie voor diclofenac in combinatie met de door klager gebruikte Co-Diovan 320 en amlodipine. De stelling dat klager meerdere infarcten zou hebben doorgemaakt is niet onderbouwd.
5.De overwegingen van het college
De klacht komt er in de kern op neer dat verweerder op 31 augustus 2010 heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als huisarts jegens klager behoort te betrachten. Meer concreet heeft klager verweerder het verwijt gemaakt dat hij op basis de door of namens klager gedane mededelingen en na lichamelijk onderzoek een onjuiste diagnose heeft gesteld en vervolgens dat de medicatie die hij heeft voorgeschreven onverenigbaar was met de medicatie die hij al gebruikte.
Het college overweegt hieromtrent als volgt.
Partijen twisten over de anamnese op 31 augustus 2010. Daarvoor is onder meer van belang welke mededelingen door of namens klager aan verweerder zijn gedaan. De status (waarneembericht, journaal) van verweerder moet daarvoor in beginsel als uitgangspunt worden genomen. Daarin is vermeld dat klager aangaf pijn te hebben achter de linkerschouder. Verder heeft verweerder genoteerd: geen POB (pijn op de borst, cursivering College).
De vermelding van deze gegevens in de status maakt het aannemelijk dat klager op 31 augustus 2010 deze informatie ook daadwerkelijk aan verweerder heeft verstrekt. Dit sluit
ook aan bij hetgeen klager heeft vermeld in de repliek. Daarin is met zoveel woorden vermeld dat de dochter van klager op een eerder moment die dag aan de assistente heeft medegedeeld dat klager in ieder geval pijn had aan de linkerschouder, dat hij lijkbleek was en dat hij last had van zweetaanvallen. De repliek maakt er geen melding van dat zij ook heeft aangegeven dat klager pijn op de borst had. Daarentegen heeft de dochter van klager ter zitting als getuige verklaard dat zij tegen verweerder heeft gezegd dat klager pijn op de borst had.
Het college stelt – onder verwijzing naar de andersluidende inhoud van de status en de daarmee overeenstemmende stellingname van klager bij repliek – vast dat de verklaring van deze getuige op zichzelf staat. Daar komt nog bij de omstandigheid dat tussen de getuige en klager een nauwe familieband bestaat, die voor wat betreft de objectiviteit van de verklaring noopt tot terughoudendheid. Om deze redenen wordt aan deze verklaring geen (doorslaggevende) betekenis toegekend en baseert het college zich voor wat betreft de aan verweerder gedane mededelingen op hetgeen is vermeld in de status en in de eigen stellingen van klager bij repliek. Daarvan uitgaande heeft verweerder – na lichamelijk onderzoek van klager – in redelijkheid kunnen komen tot de conclusie dat het bij klager ging om myogene klachten en waren er voor verweerder geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten voor de aanname dat er sprake was van een cardiale problematiek, die tot een nader onderzoek noopte.
Het vorenstaande klemt temeer nu uit het verslag van de cardioloog van 24 september 2010 blijkt dat de klachten in eerste instantie leken te wijzen in de richting van een longembolie en dat pas later is gebleken dat de klachten een cardiale oorzaak hadden.
Vervolgens houdt partijen verdeeld de vraag of de door verweerder voorgeschreven medicatie onverenigbaar was met de medicatie die hij al gebruikte. Het college is van oordeel dat dat niet het geval is. Vooropgesteld wordt dat klager deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. Verder is het college uit de op dit punt voorhanden medische literatuur gebleken dat, onder de voorwaarde dat het om een relatief korte termijn gaat, er geen absolute contra-indicatie bestaat voor het gebruik van diclofenac en omeprazol in combinatie met Co-Diovan 320 en amlodipine. De slotsom is dat beide onderdelen van de klacht ongegrond zijn.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, A. de Jong, J.D.M. Schelfhout en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2011 in aanwezigheid van de secretaris.