ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1519 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1159b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1519 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2011 |
Datum publicatie: | 21-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 1159b |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de verpleegkundige dat haar wettelijk vertegenwoordiger geen toestemming heeft verleend voor het onderzoek door verweerder, hetgeen wel een voorwaarde was, nu klaagster nog geen 16 jaar was. Voorts voldoet het advies niet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde eisen. De schriftelijke vastlegging is te summier. Verder wist verweerder uit een telefonisch contact met een medewerker van vluchtelingenwerk dat klaagster ernstig getraumatiseerd was en is niet doorgevraagd welke medicatie klaagster gebruikte. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 21 november 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 april 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
gemachtigde mr. B.W.M. Toemen te Boxtel
tegen:
C
verpleegkundige
werkzaam te D
verweerder
gemachtigde mr. M.F. van der Mersch te ’s-Gravenhage
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop
- het verweerschrift
- aanvullende stukken, ontvangen van de gemachtigde van verweerder
- een ter zitting door de gemachtigde van klaagster overgelegde fax d.d. 30 september 2010.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 10 oktober 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden, die beiden pleitnotities hebben overgelegd. Als tolk was aanwezig mevrouw G.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is geboren op 31 maart 1995 in H, I. Zij is als asielzoekster naar Nederland gekomen en na haar aankomst geplaatst in een opvanglocatie. Klaagster heeft een voogd, afkomstig van de stichting F, welke stichting zich bezighoudt met jeugdbescherming voor vluchtelingen. Deze voogd heeft op 30 september 2010 een (eerst ter zitting van het college overgelegd) faxbericht aan IND verstuurd met de volgende tekst:
“Bij deze wil ik uitstel vragen voor bovenstaande pupil. Zij is zwaar getraumatiseerd en kan onder geen voorwaarde deelnemen aan gesprekken. Zij heeft psychische problemen, waardoor ze emotioneel labiel is.
Mijn vraag is tevens wie deze zaak inhoudelijk behandelt. Zou u contact kunnen opnemen met F, zodat ik als voogd mijn verantwoordelijkheid kan nemen wanneer M. in staat is om aan gesprekken c.q. gehoren deel te nemen.”
Verweerder is als verpleegkundige werkzaam bij E. Dit is een onafhankelijk adviesbureau dat in opdracht van de IND adviseert over de vraag of een asielzoeker medisch gezien is staat is om te worden gehoord. Daartoe wordt, in samenwerking met een arts, onderzoek gedaan dat uitmondt in een “Medisch advies Horen en Beslissen”. Medewerking aan het onderzoek is vrijwillig, maar wel in het belang van de asielzoeker. Met behulp van het advies kan de IND de verhoren aanpassen aan de gesignaleerde medische beperkingen.
E had van de IND de opdracht gekregen een dergelijk onderzoek bij klaagster uit te voeren. Klaagster is opgeroepen om bij verweerder te verschijnen. Het onderzoek door verweerder heeft op 25 oktober 2010 plaatsgevonden, met behulp van een telefonische tolk. Voorafgaande aan het onderzoek heeft klaagster een formulier ondertekend waarin zij verklaarde mee te werken aan het medisch onderzoek. Verweerder heeft het onderzoek aan de hand van een onderzoeksformulier verricht en is tot de conclusie gekomen dat er geen beperkingen waren op grond van medische problematiek die van invloed konden zijn op het horen. Het heeft zijn onderzoek en conclusie met de eveneens bij E werkzame medisch adviseur besproken. Deze was akkoord en heeft het advies mede ondertekend.
Klaagster heeft na bespreking van het onderzoek een schriftelijke toestemmingsverklaring ondertekend dat zij toestemming gaf het medisch advies aan de IND te verstrekken.
Uiteindelijk heeft het verhoor van klaagster bij de IND op 28 juli 2011, in aanwezigheid van haar voogd, plaatsgevonden. Dit verhoor is afgebroken en aan klaagster is ter plekke medegedeeld dat haar asielverzoek werd ingewilligd.
In het patiëntdossier van klaagster staat dat haar moeder is vermoord, dat zij langdurig is gevangen gehouden, stelselmatig is verkracht en ernstig is getraumatiseerd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
a) De wettelijk vertegenwoordiger van klaagster heeft geen toestemming verleend, hetgeen wel een voorwaarde was, nu klaagster nog geen 16 jaar was. Verweerder heeft het formulier getekend op 21 oktober 2010.
b) Voorts voldoet het advies niet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde eisen.
De schriftelijke vastlegging is te summier. Verder wist verweerder uit een telefonisch contact met een medewerker van vluchtelingenwerk dat klaagster ernstig getraumatiseerd was en is niet doorgevraagd welke medicatie klaagster gebruikte.
4. Het standpunt van verweerder
Het onderzoek is verricht op 25 oktober 2010 en de handtekeningen zijn ook op die datum gezet.
In de praktijk is het F vrijwel nooit aanwezig bij de onderzoeken bij minderjarige asielzoekers die bij E plaatsvinden. Het F heeft niet voldoende voogden. Het feit dat F goed op de hoogte is van het onderzoek, het advies en de gevolgen daarvan beschouwt verweerder noodgedwongen als impliciete toestemming. Als het F het nodig vindt dat er iemand bij het gesprek aanwezig is dan dragen zij daar zelf zorg voor. Ter zitting heeft verweerder gezegd dat het F niet betrokken is bij het maken van de afspraak. Verweerder weet niet of de voogd op de hoogte is van de afspraak. Verweerder gaat daarvan uit. Hij ziet het niet als iets dat hij in de gaten moet houden.
Tijdens het onderzoek komen zowel de somatiek als de psychiatrie aan de orde. Er heeft een oriënterend onderzoek plaatsgevonden inclusief de gehele psychiatrische anamnese. Het onderzoeksformulier is inmiddels aangepast en is qua verslaglegging van psychiatrische gesteldheid uitgebreider; het onderzoek is echter gelijk gebleven.
Geconstateerd werd dat klaagster een sombere indruk maakte, emotioneel was en moeilijk over haar situatie kon praten. De verpleegkundige heeft de afweging gemaakt dat bij het beeld dat hij van haar kreeg, de gestelde traumatische ervaring maar ook de wil om het verhoor aan te gaan en de adequate manier van reageren op gestelde vragen, klaagster wel in staat was om het verhoor aan te gaan. Het feit dat zij minderjarig was en niet begeleid werd door het F is meegewogen in het onderzoek. Voorts is meegewogen dat klaagster onder behandeling was (geweest). Daardoor wist de verpleegkundige dat aan klaagster zorg was besteed en is zij niet verder verwezen.
Duidelijk werd tijdens het onderzoek dat klaagster medicijnen gebruikte. Zij kon niet aangeven waarvoor ze medicijnen kreeg en welke dat waren. Gelet op de aangegeven klachten en op het feit dat zij onder behandeling was (geweest), werd besloten om geen nader onderzoek te doen. Verweerder heeft naar aanleiding van het overleg met de verpleegkundige besloten dat het niet nodig was klaagster nog te zien, te meer omdat hij haar niet extra wilde belasten.
5. De overwegingen van het college
Ad a)
Ten tijde van het onderzoek was klaagster 15 jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 7: 450 lid 2 juncto artikel 7:464 BW was (mede) toestemming van haar voogd voor het onderzoek vereist en was ook de (mede)toestemming van de voogd vereist voor het verstrekken van het advies aan IND. Dit was ook voor verweerder duidelijk, alleen al omdat op het formulier van E: “Toestemmingsverklaring medisch advies horen en beslissen” wordt vermeld: “Indien tussen 12 en 16 jaar, in te vullen door zowel betrokkene als diens wettelijk vertegenwoordiger”.
Ondanks deze formulering heeft verweerder het formulier niet doen invullen door de voogd. Verder mocht verweerder niet ervan uitgaan dat de voogd van klaagster op de hoogte was; uit de afwezigheid van F of de andere door verweerder genoemde omstandigheden mocht verweerder ook niet afleiden dat de voogd toestemming als voornoemd had verleend. Daarbij tekent het college nog aan dat, gelet op de inhoud van het onder de feiten genoemde faxbericht van de voogd aan IND van 30 september 2010, het onwaarschijnlijk moet worden geacht dat toestemming voor het verstrekken van dit rapport aan IND zou zijn verleend
Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Ad b)
Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het
Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:
1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op
welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende
steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de
voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de
rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van
de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Het college oordeelt als volgt.
Voor het college is niet, althans onvoldoende, komen vast te staan dat verweerder beschikte over zodanig andere of nadere informatie dan van klaagster tijdens het onderzoek vernomen dat hij daardoor tot een ander onderzoek of andere bevindingen had moeten komen. Verder gaat het college ervan uit dat de in het advies omschreven onderzoeksbevindingen in overeenstemming zijn met zijn onderzoek en waarnemingen, nu het tegendeel niet is aangetoond. De bevindingen, zoals omschreven, hielden een voldoende onderzoek in en konden ook leiden tot de getrokken conclusie.
Ten slotte is het college van oordeel dat het beter ware geweest als de verslaglegging uitvoeriger was geweest en meer was doorgevraagd op het gebruik van medicatie, maar het college is van oordeel dat dit handelen van verweerder de toets van de voornoemde jurisprudentienormen in de gegeven omstandigheden, waaronder vooral het beperkte doel van het onderzoek, toch kan doorstaan.
Wel is het advies in zeker opzicht onzorgvuldig, maar dat vloeit al voort uit hetgeen onder a) is overwogen, omdat er onvoldoende aandacht is geweest voor het feit dat klaagster 15 jaar was; dit klachtonderdeel mist echter, naast de onder a) genoemde klacht, zelfstandige betekenis.
Daarmee rekening houdende zal dit onderdeel van de klacht in zoverre worden afgewezen.
Nu de klacht deels gegrond is, zal het college een maatregel opleggen. Het college acht de maatregel van waarschuwing passend.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond, als hiervoor overwogen;
- waarschuwt verweerder;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, C. van Mierlo-Renia en
C.E.B. Driessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2011 in aanwezigheid van de secretaris.