ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1517 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10143
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1517 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2011 |
Datum publicatie: | 21-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 10143 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Verweerder is betrokken geweest bij de behandeling van klager bij de GGZ-instelling waar verweerder als verpleegkundige werkzaam is. Klager beklaagt zich inhoudelijk over de behandeling, die hij in strijd acht met een groot aantal door hem genoemde verdragen, wetten en andere voorschriften. Tevens beklaagt hij zich over het schenden van het beroepsgeheim door verweerder. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 21 november 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 oktober 2010 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
verpleegkundige
werkzaam te B
verweerder
gemachtigde mw. mr. A. Overmars te ‘s-Hertogenbosch
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop
- het verweerschrift
- de repliek
- een brief van verweerder van 29 maart 2011
- het brief van klager van 24 mei 2011
- een brief van klager van 10 oktober 2011 (pleitnota)
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 10 oktober 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, die een pleitnota heeft overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder is vanaf ongeveer begin 2008 betrokken geweest bij de behandeling van klager bij de GGZ-instelling waar verweerder als verpleegkundige werkzaam is. Begin april 2008 is de behandeling op initiatief van klager gestaakt en heeft klager verzocht om zijn dossier te vernietigen. Dat laatste is op 8 juli 2008 gebeurd.
Vlak na de beëindiging van de behandeling van klager werd bekend dat klager in hongerstaking was gegaan. De kinderen van klager waren in die periode in behandeling bij een andere instelling van de werkgever van verweerder. Die behandeling was wegens een conflict tussen klager en die instelling in een patstelling geraakt. Verweerder had geen betrokkenheid bij de behandeling van de kinderen.
In die situatie kreeg verweerder het verzoek van de voorzitter van de Raad van Bestuur van zijn werkgever om na te gaan of de kinderen van klager, die bij klager thuis woonden, gevaar liepen. Verweerder heeft, ter vervulling van die opdracht, eerst contact gehad met de huisarts van klager, waar hij niet verder kwam omdat hem werd gezegd dat de relatie van klager met zijn huisarts inmiddels was beëindigd. Vervolgens heeft verweerder telefonisch contact gehad met het Bureau Jeugdzorg (BJ). Klager heeft met betrekking tot dit contact een interne notitie van het BJ overgelegd van de volgende inhoud:
“Dag heren,
Ik werd zojuist gebeld door GGZ, [naam van verweerder] behandelaar van vader bij GGZ. Zij hebben de casus in hun team besproken en zijn tot de conclusie gekomen dat [klager] niet in aanmerking komt voor een gedwongen beoordeling, dus niet voor een IBS/BOPZ. Zijn problematiek wordt omschreven als een niet behandelbare persoonlijkheidsstoornis. Niet behandelbaar omdat meneer niet openstaat voor behandeling. Men laat het aan ons over om te beoordelen of de kinderen in deze situatie bij hem kunnen blijven. De GGZ-crisisdienst kan natuurlijk te allen tijde ingeschakeld worden wanneer de situatie dreigt te escaleren. Ook kan vader zichzelf weer melden voor behandeling en dan zal hij snel weer een aanbod krijgen van [verweerder] of een collega. Ook gaat er binnen GGZ nog overleg plaatsvinden over een juridisch aspect van deze zaak. Vader is in hongerstaking. Als dit de dood tot gevolg zou hebben wil [verweerder] zelf ook duidelijk hebben wat de risico’s voor hem als behandelaar zouden zijn in de zin van aansprakelijkheid. [Verweerder] onderschreef de conclusie dat er geen acute dreiging is, maar natuurlijk wel een op termijn.
Groet,
[naam medewerker Bureau jeugdzorg]”
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager beklaagt zich in de eerste plaats inhoudelijk over de behandeling, die hij in strijd acht met een groot aantal door hem genoemde verdragen, wetten en andere voorschriften (a).
In de tweede plaats beklaagt hij zich, verwijzende naar de gespreksnotitie van het BJ van 18 april 2008, over het schenden van het beroepsgeheim door verweerder (b).
4. Het standpunt van verweerder
Ten aanzien van het verwijt betreffende de schending van het beroepsgeheim voert verweerder het volgende aan.
Verweerder begrijpt uit de door klager meegezonden bijlage dat het verwijt met name is dat hij de diagnose van klager aan de medewerkers van het BJ medegedeeld zou hebben. Verweerder merkt in de eerste plaats op dat hij niet verantwoordelijk is voor de rapportages van het BJ. In het verslag wordt letterlijk vermeld: “zijn problematiek wordt omschreven als een niet behandelbare persoonlijkheidsstoornis”. Hieruit moet naar de mening van verweerder worden opgemaakt dat hij niet letterlijk een diagnose heeft genoemd, maar slechts de problematiek van klager in grote lijnen heeft omschreven, teneinde in samenspraak met het BJ een risicotaxatie ten behoeve van de kinderen te kunnen maken. Dit is ook zoals verweerder zich het gesprek van destijds herinnert. Naar zijn weten heeft hij nooit letterlijk de diagnose van klager genoemd. Verweerder brengt nogmaals onder de aandacht dat zijn verweer ernstig bemoeilijkt wordt door het feit dat het dossier van klager op diens verzoek is vernietigd en hij daardoor geen beroep kan doen op zijn eigen verslag van het bewuste telefoongesprek. Verder merkt verweerder op dat klager bij de GGZ-instelling waar verweerder werkzaam was in behandeling was en dat hij, als hij zijn beroepsgeheim al heeft geschonden, dit in zo beperkt mogelijke mate heeft gedaan. In de beleving van verweerder was sprake van een conflict van plichten, nu onduidelijk was of de veiligheid van de kinderen in het geding was. Deze zorgen werden, zo blijkt uit de mailberichten van het BJ, ook gedeeld door het BJ.
Ter zitting is door dan wel namens verweerder nader het volgende verklaard.
In een geval als het onderhavige is het gebruikelijk is om eerst te proberen contact met de betrokkene zelf, klager dus, op te nemen.
Het staat verweerder niet meer bij, maar hij neemt aan dat hij in dit geval eerst klager heeft proberen te bereiken en dat hij, toen dit niet lukte, de huisarts heeft benaderd en vervolgens het BJ. Er heeft geen uitwisseling van patiëntgegevens plaatsgevonden. Verweerder heeft geen nieuwe, bij het BJ nog niet bekende, informatie verstrekt.
Op het verweer ten aanzien van de overige klachten zal het college hierna, voor zover nodig, ingaan.
5. De overwegingen van het college
De klachten over de inhoudelijke behandeling.
Voor het college is niet komen vast te staan dat aan verweerder enig persoonlijk verwijt ter zake van de behandeling van klager kan worden gemaakt. Dit oordeel is enerzijds gebaseerd op het feit dat de aangevoerde klachten op weliswaar uitvoerige maar toch weinig concrete wijze naar voren zijn gebracht; anderzijds is bij dit oordeel van betekenis dat klager zijn stellingen niet met een medisch dossier heeft kunnen onderbouwen, nu dit dossier op zijn verzoek is vernietigd; dit brengt ten slotte ook mee dat verweerder ook om die reden niet in staat is zich deugdelijk tegen dit onderdeel van de klacht te verweren.
Dit onderdeel van de klachten zal daarom worden afgewezen.
De schending van het beroepsgeheim
Het college stelt voorop dat als vaststaand mag worden aangenomen dat er een telefoongesprek tussen verweerder en een medewerker van het BJ heeft plaatsgevonden op 18 april 2008, althans op een datum dat de behandelrelatie tussen klager en verweerder was beëindigd.
De vraag is vervolgens of verweerder in dat gesprek zijn beroepsgeheim schendende mededelingen over klager heeft gedaan.
Het college is van oordeel dat dit voldoende aannemelijk is geworden en wel op de navolgende gronden.
In zijn verweerschrift beroept verweerder zich in de eerste plaats erop dat hij door de problematiek van klager te omschrijven als een niet behandelbare persoonlijkheidsstoornis niet een concrete diagnose heeft genoemd, zoals hem door klager wordt verweten, maar slechts een omschrijving die de grote lijnen van de problematiek inhoudt. Hiermee miskent verweerder echter dat het verwijt van klager breder is en voorts dat een degelijke omschrijving van de problematiek van klager aan derden als het BJ in beginsel ook een schending van het beroepsgeheim inhoudt. Voor zover verweerder zich erop beroept dat de door hem gedane mededelingen al bij het BJ bekend waren, passeert het college dit beroep; een eventuele bekendheid maakt de plicht van verweerder om zijnerzijds hierover geen mededelingen te doen niet anders. Dat het telefoongesprek op dit onderdeel anders zou zijn verlopen, zoals verweerder bij de mondelinge behandeling lijkt te (doen) stellen acht het college onaannemelijk, nu verweerder in zijn schriftelijk verweer heeft gesteld dat hij zich het gesprek ook zo herinnert.
Verweerder kan zich ook niet erop beroepen dat zijn verweer wordt bemoeilijkt nu het dossier van klager is vernietigd. Immers was ten tijde van het gewraakte telefoongesprek klager niet meer bij verweerder in behandeling, zodat ten aanzien van verweerder ook geen dossier meer behoorde te worden bijgehouden. Het had op de weg van verweerder gelegen om, voor zover al sprake is van een betwisting van de inhoud van het telefoongesprek, deze betwisting nader te concretiseren en te onderbouwen. Ten slotte had het gesprek betrekking op bij de instelling in behandeling zijnde kinderen, waaromtrent aantekening had behoren plaats te vinden in hun dossier. Verweerder kan zich te dezen dan ook niet beroepen op de vernietiging van het dossier van klager.
Het college heeft, alles bijeengenomen, geen redenen om niet uit te gaan van de weergave van het telefoongesprek door de medewerker van het BJ. Daarop baseert het college het oordeel dat verweerder in dat gesprek onder zijn beroepsgeheim vallende mededelingen over klager heeft gedaan.
Hetgeen verweerder heeft aangevoerd in het kader van een beroep op een conflict van plichten is onvoldoende om dit beroep te doen slagen. Het belang van de kinderen was uiteraard in het geding, maar dat dit belang noopte tot de schending van het beroepsgeheim heeft verweerder geenszins aannemelijk kunnen maken.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond, als in de rechtsoverwegingen omschreven;
- waarschuwt verweerder;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als lid-jurist, C.E.B. Driessen, A. Petiet en C. van Mierlo-Renia als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
21 november 2011 in aanwezigheid van de secretaris.