ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1424 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10176

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1424
Datum uitspraak: 12-10-2011
Datum publicatie: 12-10-2011
Zaaknummer(s): 10176
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Huisarts wordt verweten dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een anafylactische shock. Zou de juiste diagnose zijn gesteld, zou de patiënt niet overleden zijn. Ongegrond.

Uitspraak: 12 oktober 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 november 2010 binnengekomen klacht van:

A en B

wonende te C

klagers

tegen:

D

huisarts

werkzaam te C

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en een aanvulling daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

De klacht is ter openbare zitting van 5 september 2011 behandeld. Klager sub 1 en verweerder (bijgestaan door zijn gemachtigde) waren aanwezig. De voorzitter heeft bepaald dat de klacht geschikt is om te worden behandeld door de voorzitter en twee leden-beroepsgenoten als bedoeld in de tweede volzin van het tweede lid van artikel 55 van de Wet BIG. De betreffende leden-beroepsgenoten hebben daarmee ingestemd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Patiënt (de vader van klagers) kreeg op 12 juli 2010 ’s avonds thuis last van zijn keel. Toen dat erger werd besloot hij naar de huisartsenpost te gaan, die gevestigd is in het ziekenhuis in zijn woonplaats. Hij kwam daar rond 21.30 uur aan. De doktersassistente aan de balie heeft hem het zelfverwijzersformulier gegeven om in te vullen in de wachtkamer. Patiënt heeft dit zelf ingevuld en daarin kort samengevat opgeschreven, dat hij sinds een uur last had van keelpijn, geen koorts had, geen medicijnen gebruikte en nergens allergisch voor was. Rond 21.40 uur is hij in consult gezien door verweerder, die toen dienst had. Op basis van zijn

onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat patiënt last had van een keelontsteking en heeft hij besloten hem diclofenac als pijnstilling voor te schrijven. Patiënt is zelf met het recept naar de dienstapotheek in het ziekenhuis gegaan en heeft de medicijnen daar opgehaald. Vervolgens is hij naar zijn auto gelopen en in zijn auto onwel geworden, waarna twee medewerkers van het ziekenhuis hem direct naar de SEH hebben gebracht. Daar is hij benauwd en cyanotisch geworden en kreeg hij ondanks toegediende zuurstof een ademstilstand. Vervolgens is hij gedurende circa 40 minuten gereanimeerd en overleden. Bij obductie werd een opvallend gezwollen uvula (huig) gezien en (ernstige) coronaire pathologie.

In verband met het zeer onverwachte beloop is er door de huisartsenpost een calamiteitenmelding gedaan bij de Inspectie. Hierna is op verzoek van de Inspectie op 29-7-2010 een case-audit op de huisartsenpost georganiseerd, waarvan het verslag is opgestuurd naar de Inspectie. De Inspectie heeft dit verslag beoordeeld en de huisartsenpost vervolgens schriftelijk meegedeeld, dat dit onderzoek naar de mening van de Inspectie op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat gelet op de uitkomst daarvan het nader onderzoek door de Inspectie naar aanleiding van deze calamiteitenmelding hiermee wordt afgesloten. Verweerder heeft kopieën van deze stukken, waarin het gehele beloop is beschreven, bij zijn verweerschrift gevoegd.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers zetten een vraagteken bij de diagnosestelling. Volgens hen was er sprake van een anafylactische shock en had verweerder daarmee rekening moeten houden bij zijn besluitvorming/diagnose. Hun vader is terug naar huis gestuurd met alleen maar pijnstilling en verweerder heeft hem geen middel meegegeven tegen de forse zwelling van de uvula.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft patiënt goed nagekeken. Patiënt klonk wel hees, maar was goed verstaanbaar. Zijn klacht was dat hij sinds een uur pijn in zijn keel had. Hij was niet bekend met allergieën en gebruikte geen medicijnen. Hij was niet benauwd. Verweerder heeft zijn temperatuur opgenomen, maar hij had geen koorts en was ook niet klam. Verweerder zag een rode keel, een dikke uvula, een beetje oedemateus. Verweerder heeft onder meer gedacht aan een allergische reactie ergens op met de mogelijkheid van een anafylactische shock, maar hij vond daarvoor geen of in ieder geval onvoldoende aanwijzingen. Het tussenliggende tijdsbestek van een uur vond hij hiervoor te lang; bij iemand met een dergelijke shock reageert het hele lichaam en dan ben je binnen een paar minuten echt ziek. Patiënt was niet zweterig of misselijk en kon goed lopen. Hij maakte ook geen zieke indruk. Patiënt was niet bekend met een allergie en verweerder zag geen uitslag op de huid. Verweerder heeft hem gevraagd of hij misschien iets bijzonders had gegeten of gestoken was door een insect. Hierop heeft patiënt ontkennend geantwoord. Verweerder geeft aan er op dat moment niets anders van te hebben kunnen maken dan keelontsteking.

Patiënt is zelf naar de apotheek gelopen en had kennelijk de intentie om zelf naar huis te rijden. Volgens verweerder moet het plotseling heel erg mis zijn gegaan en moet patiënt ademtekort hebben gekregen. De zwelling moet in een paar minuten enorm zijn toegenomen, want toen hij patiënt onderzocht, was dat niet het geval.

Verweerder vindt het verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar blijft van mening dat hij op dat moment het dramatische beloop niet had kunnen voorzien.

De dag na het overlijden van patiënt heeft verweerder contact opgenomen met de huisarts van patiënt, die ook de huisarts van klager sub 1 is. Enige dagen daarna heeft verweerder met klager sub 1 gesproken in het bijzijn van de eigen huisarts. Er is toen ook besproken om elkaar na de obductie nogmaals te spreken teneinde klager sub 1 in de gelegenheid te stellen zijn vragen te stellen en meer duidelijkheid te krijgen. In april 2011 was daarvoor ook een gesprek gepland met klager sub 1 en zijn eigen huisarts, verweerder en de betrokken patholoog en interniste. Klager sub 1 is daar niet naar toe gegaan.

5. De overwegingen van het college

Bij tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen gaat het er niet om dat handelen beter had gekund, maar is beslissend het antwoord op de vraag of de arts binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

Tijdens het consult heeft patiënt geen andere klachten aangegeven dan keelpijn. Verweerder heeft bij patiënt een zorgvuldige anamnese afgenomen met veel aandacht voor een mogelijke allergische oorzaak, die overgens niet werd gevonden. Bij het daarop volgende onderzoek werd behoudens locale symptomen zoals de sinds een uur aanwezige keelpijn, de gezwollen uvula en de lichte heesheid, geen enkel teken van een algemene reactie of een beginnende shock gevonden. Op basis van zijn bevindingen mocht verweerder op het tijdstip van zijn onderzoek tot de diagnose keelontsteking komen. Er waren op dat tijdstip geen of in elk geval onvoldoende aanwijzingen of alarmsignalen op grond waarvan verweerder op dat tijdstip anders had moeten handelen dan hij gedaan heeft. Het dramatische en ook uiterst zeldzame ziektebeloop, dat zich kort na het contact met verweerder heeft ontwikkeld, was op dat moment redelijkerwijs niet te voorzien. Het college oordeelt derhalve dat verweerder op het tijdstip van zijn onderzoek medisch zorgvuldig heeft gehandeld en dat de klacht daarom ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. dr. P.J.M. van Wersch als voorzitter, G.B.W.M. Wensing en

J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011 in aanwezigheid van de secretaris.