ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1269 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1093c

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1269
Datum uitspraak: 08-08-2011
Datum publicatie: 08-08-2011
Zaaknummer(s): 1093c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan arts-assistent neurologie dat zij de echtgenote van klager op een denigrerende, hautaine wijze heeft bejegend, terwijl die echtgenote indringend verzocht om een gesprek met de behandelend artsen in verband met de sterk verslechterende conditie van klager. Ongegrond .

Uitspraak: 8 augustus 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 juni 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde: mr. drs. M.C. Hoogendam te Leusden

tegen:

C

huisarts in opleiding

destijds werkzaam te D

wonende te F

verweerster

gemachtigde: mw. mr. L. Bey te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvullingen daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- een cd-rom

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 27 juni 2011 behandeld. Partijen waren, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van klager gebruik heeft gemaakt van pleitnotities, welke zijn overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 24 februari 2005 is klager op de Spoedeisende Hulp (SEH) door een arts-assistent neurologie gezien. Op grond van de anamnese en het lichamelijk onderzoek werd geconcludeerd dat waarschijnlijk sprake was van een cerebrovasculair accident. De door de huisarts van klager voorgeschreven Ascal is in een hogere dosis gecontinueerd en voor klager is een afspraak op 7 maart 2005 in de TIA-polikliniek gemaakt voor nader onderzoek.

Op 25 februari 2005 is klager omstreeks 12.00 uur wederom op de SEH door voormelde arts-assistent gezien. Toen werd de differentiaal diagnose ‘CVA bloeding, CVA ischemie, RIP’ gesteld. Klager werd voor verdere diagnostiek opgenomen op de afdeling neurologie. De behandeling van klager is voortgezet door een andere arts-assistent neurologie. Er werd bloedonderzoek verricht en een CT scan van de hersenen gemaakt. In verband met het weekend mocht klager naar huis. Hem werd dexamethason voorgeschreven. Diezelfde dag keerde klager omstreeks 21.00 uur terug in het ziekenhuis vanwege epileptische aanvallen. In de ochtend van 28 februari 2005 is een MRI-scan vervaardigd. Op 2 maart 2005 is wederom een MRI-scan gemaakt, op basis waarvan de waarschijnlijkheidsdiagnose cerebraal abces werd gesteld. Klager is vervolgens overgeplaatst naar de afdeling neurochirurgie van het E en aldaar diezelfde avond geopereerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij zijn echtgenote op een denigrerende, hautaine wijze heeft ‘weggezet’, terwijl die echtgenote indringend verzocht om een gesprek met de behandelend artsen in verband met de sterk verslechterende conditie van klager.

Klager voert daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aan.

Op 1 maart 2005 liet verweerster, op dat moment zaalarts op de afdeling neurologie, vragen van de echtgenote van klager inzake het behandelplan, het te voeren interdisciplinair overleg van de artsen en het verzoek met de behandelend artsen een gesprek te mogen hebben onbeantwoord. Pas na aandringen van een verpleegkundige was verweerster bereid te antwoorden. De wijze waarop dat geschiedde liet veel te wensen over en was arrogant. Zo gaf

verweerster te verstaan: “over 2 dagen is er pas multidisciplinair overleg van de artsen; daarna om 16.30 uur is er een afspraak met de artsen, maar misschien dan ook nog niet, misschien vrijdagochtend, maar misschien ook dan nog niet”. De wijze van bejegening is als zeer denigrerend ervaren met een trauma tot gevolg.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven – verweer gevoerd als volgt.

Verweerster heeft klager voor het eerst op 1 maart 2005 gezien. Zij is door haar supervisor geïnformeerd over de toestand van klager. Tijdens haar ochtendvisite werd verweerster door een verpleegkundige benaderd met de mededeling dat de echtgenote van klager ongerust was en een aantal vragen had. Na de ochtendvisite heeft verweerster in een uitgebreid gesprek met de echtgenote van klager en haar zwager uitgelegd hoe de waarschijnlijkheidsdiagnose tot stand was gekomen, aandacht besteed aan het behandelplan, uitleg gegeven over het MRI- en longonderzoek en de mogelijke uitslagen. Voorts heeft verweerster trachten uit te leggen op welke momenten overleg tussen artsen zou plaatsvinden. Aan het eind van het gesprek heeft verweerster een afspraak gemaakt voor een familiegesprek op 3 maart 2005 om 16.30 uur met de supervisor, de dienstdoende zaalarts en de dienstdoende verpleegkundige. Verweerster heeft daarbij wel een voorbehoud gemaakt omdat zij niet wist of alle onderzoeken al gedaan zouden zijn en alle informatie bekend zou zijn. Verweerster heeft van dit gesprek aantekeningen gemaakt in de status. Verweerster herkent zich niet in de door klager beschreven wijze van communiceren en meent dat zij niet tekort is geschoten in het verlenen van professionele zorg. Zij betreurt het dat klager en zijn echtgenote dat anders hebben beleefd.

5. De overwegingen van het college

Duidelijk en begrijpelijk is dat de echtgenote zeer betrokken was bij de situatie van klager en in dat kader de nodige vragen over de behandeling en het overleg van de artsen had.

Uit het dossier blijkt dat verweerster over meerdere zaken uitleg heeft verschaft. Ook staat vast dat verweerster een afspraak heeft gemaakt voor een gesprek op 3 maart 2005 na het multidisciplinair overleg. Dat verweerster met betrekking tot die afspraak een voorbehoud heeft gemaakt ligt in de reden, omdat op dat moment nog niet zeker was of alle onderzoeken zouden zijn verricht en alle gegevens daarvan voorhanden zouden zijn.

Over de wijze waarop een en ander is uitgelegd en besproken hebben partijen verschillende percepties. Aan de perceptie van klager kan bij gebreke van vaststaande feiten niet meer waarde worden gehecht dan aan die van verweerster.

Niet is gebleken en het college heeft evenmin aanwijzingen dat verweerster zich in het contact met de echtgenote arrogant of hautain zou hebben gedragen dan wel zich niet behoorlijk professioneel zou hebben opgesteld.

Dit brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, dr. R.B. van Leeuwen, A. de Jong, prof. dr. G.G.M. Essed als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2011 in aanwezigheid van de secretaris.