ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1211 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10178a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1211
Datum uitspraak: 06-07-2011
Datum publicatie: 06-07-2011
Zaaknummer(s): 10178a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de gz-psycholoog/psychotherapeut dat zij zonder toestemming van klaagster een verregaande beoordeling over haar heeft gegeven zonder dat daaraan eigen onderzoek vooraf is gegaan. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 6 juli 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 november 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mr. J.E. de Wijn te Rijsenhout

tegen:

C

gz-psycholoog

psychotherapeut

werkzaam en wonende te D

verweerster

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift.

De klacht is ter openbare zitting van 6 juni 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, klaagster bijgestaan door haar gemachtigde.

Ter zitting heeft klaagster een brief d.d. 18 april 2011 van Bureau Jeugdzorg aan haar overgelegd. Verweerster heeft ter zitting van de brief kennis genomen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster en haar man hebben twee dochters, E, geboren in 2004 en F, geboren in 2002. De man heeft nog een dochter uit een eerdere relatie. Eind 2009 hebben de echtelieden hun samenleving beëindigd. Tussen de echtelieden wordt een echtscheidingsprocedure gevoerd. De man van klaagster is cliënt van verweerster geweest van maart 2009 tot januari 2010.

Op 2 november 2009 heeft verweerster aan klaagster en haar man een brief geschreven waarin zij (onder meer) meedeelt dat het echtpaar zich voor echtpaar relatietherapie kan aanmelden bij een collega psychotherapeut, dat zij de bijgevoegde voor-aanmeldingsbrief aan de psychotherapeut reeds heeft verzonden, en dat het het echtpaar vrijstaat contact met hem op te nemen. In de brief aan de psychotherapeut, gedateerd 30 oktober 2009, heeft zij geschreven:

“(…) Graag verwijs ik bovenstaande cliënten voor het opstarten van een echtpaar relatie therapie. Indrukken Ondergetekende heeft dhr. in mei j.l. enkele adviserende/coachende gesprekken aangeboden. Recent nam hij telefonisch contact op vanwege opnieuw escalerende relatie problematiek. (…) Wat mw. betreft krijg ik de indruk, via gesprekken van dhr., dat hier sprake is van persoonlijkheidsproblematiek binnen cluster B. Mevrouw heeft in een eerdere uitnodiging van mijn kant, geweigerd aan gesprekken deel te nemen waardoor ik geen persoonlijke indrukken kan weergeven. (…)”.

Op verzoek van de man zijn de twee dochters op 19 juli 2010 voorlopig onder toezicht gesteld van het Bureau Jeugdzorg. Op 19 oktober 2010 is op instigatie van de Raad voor de Kinderbescherming de ondertoezichtstelling uitgesproken en zijn de kinderen voor een jaar uit huis geplaatst bij de man. De Raad voor de Kinderbescherming had daartoe een onderzoek ingesteld en op 27 september 2010 een rapport opgesteld. Door de Raad is op 10 september 2010 informatie bij verweerster opgevraagd. Op grond van die informatie - de tekst is aan verweerster voorgelegd en door haar na enige aanpassingen geaccordeerd - is in het rapport onder meer opgenomen: “Bij moeder vermoedt mevr. (…) (college: verweerster) een persoonlijkheidsstoornis. Zij heeft moeder een paar keer ontmoet. Eén keer heeft zij moeder heel erg boos gezien, om vervolgens weer verdrietig te zijn en aan te geven dat zij vader niet kwijt wilde. (…)Mevr. (…) hoopt dat moeder hulp zoekt. Mevr. (…) heeft het echtpaar in een eerdere fase verwezen voor verdere hulp. Zij heeft zich meerdere malen zorgen gemaakt om moeder. Zeker als voor moeder duidelijk wordt dat zij de kinderen “kwijt” raakt aan vader. Het risico bestaat dat moeder hierover in paniek raakt. Mevr. (…) vertrouwt moeder niet wanneer de kinderen aan vader zouden worden toegewezen. Mevr. (…) maakt zich zorgen dat moeder de kinderen iets aan zou doen. Zij kan impulsief zijn en onnadenkend. Moeder lijkt vader de kinderen niet te gunnen. Zij lijkt wraak- en haatgevoelens naar vader te koesteren. Doordat moeder naar het schijnt een nieuwe partner heeft biedt haar dit mogelijk een beter perspectief voor de toekomst zodat zij mogelijk beter kan verdragen dat de kinderen bij vader verblijven. (…)”.

In het verweerschrift heeft verweerster een opsomming en korte omschrijving gegeven van de contacten die zij heeft gehad met de man van klaagster en met klaagster. In het verweerschrift is vermeld dat zij op 16 en 19 november 2009 en op 4 december 2009 klaagster en haar man samen heeft gezien. In een bijlage zijn aantekeningen over de inhoudelijke kant van die gesprekken overgelegd.

Desgevraagd heeft klaagster ter zitting gezegd nooit met haar man bij verweerster te zijn geweest. Klaagster heeft gezegd verweerster een keer te hebben ontmoet in de kledingzaak van klaagster en haar man en een enkele keer bij het halen en wegbrengen van haar man. Verweerster heeft desgevraagd gezegd dat klaagster, zoals aangegeven in het verweerschrift, drie keer in haar spreekkamer is geweest. Zij heeft klaagster een keer in de kledingzaak ontmoet.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Ter inleiding van de klacht heeft klaagster het volgende gesteld. Na adviserende en coachende gesprekken te hebben gevoerd met de man van klaagster, heeft verweerster, zonder contact te hebben gehad met klaagster en enkel afgaand op de gesprekken die zij met de man van klaagster heeft gehad, klaagster bij een collega geïntroduceerd als iemand waarvan zij de indruk had als lijdend aan een persoonlijkheidsstoornis cluster B. De klacht van klaagster is

dat verweerster zonder toestemming van klaagster een verregaande beoordeling over klaagster heeft gegeven aan de raadsonderzoekster en dat de verstrekte informatie niet berust op eigen onderzoek. Verweerster had klaagster nooit ontmoet en is slechts afgegaan op mededelingen van haar cliënt, de man van klaagster. Zij heeft zich laten meeslepen door de voorstelling van zaken gegeven door de man van klaagster, en heeft daarmee een pathologische beeldvorming van klaagster opgeroepen. Het oordeel van verweerster heeft meegewogen bij het besluit van de raad en vervolgens de rechtbank, hetgeen zeer schadelijk is voor klaagster en voor de kinderen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft zo goed mogelijk hulp willen verlenen. Zij heeft er alles aan gedaan om het echtpaar naar relatietherapie te verwijzen om escalatie te voorkomen. Dit alles ook mede in het belang van de kinderen. Behandeling van de klachten van de man was niet mogelijk zolang de relatieproblemen niet waren opgelost. Verweerster heeft alleen gesproken van een vermoeden van cluster B problematiek bij klaagster. Dit vermoeden was gebaseerd op de aard van de escalaties binnen het gezin, de ervaring met deze problematiek binnen de GGz en binnen haar eigen praktijk, de drie ontmoetingen die met klaagster hebben plaatsgehad en de voicemail- en e-mailcontacten. Verweerster heeft zo goed mogelijk geantwoord op vragen van de onderzoekster van de Raad voor de Kinderbescherming en het toegestuurde verslag daarvan met wat aanpassingen geretourneerd. Mogelijk zou iets zijn voorgevallen als verweerster geen inlichtingen zou hebben gegeven en verweerster zouden dan verwijten gemaakt kunnen worden. Verweerster heeft de pathologie van de man onderkend en heeft haar objectiviteit daarin altijd bewaard. Klaagster was niet bereidwillig om mee te werken, hoewel verweerster daar steeds op heeft aangedrongen. De medewerking van klaagster was nodig om de onrust voor alle partijen te verminderen. De inspanningen van verweerster zijn steeds gericht geweest op zo goed mogelijke hulpverlening. Achteraf gezien zou verweerster voorzichtiger zijn geweest, al weet zij niet wat zij zou doen als belangen van kinderen overduidelijk in het geding zouden zijn.

Desgevraagd heeft klaagster ter zitting gezegd nooit met haar man bij verweerster te zijn geweest. Klaagster heeft gezegd verweerster een keer te hebben ontmoet in de kledingzaak van klaagster en haar man en een enkele keer bij het halen en wegbrengen van haar man. Verweerster heeft desgevraagd gezegd dat klaagster, zoals aangegeven in het verweerschrift, drie keer in haar spreekkamer is geweest. Zij heeft klaagster een keer in de kledingzaak ontmoet.

5. De overwegingen van het college

Gezien de door verweerster overgelegde inhoudelijke aantekeningen van de gesprekken gaat het college ervan uit dat verweerster klaagster, zoals zij heeft gesteld, drie maal bij haar in de spreekkamer heeft ontmoet. Het klachtonderdeel inhoudende dat verweerster zich zonder onderzoek en slechts door af te gaan op hetgeen de man van klaagster haar vertelde ten onrechte een oordeel over klaagster heeft gevormd, acht het college ongegrond. Verweerster heeft zich slechts een voorlopig oordeel gevormd en kon dat, mede op grond van haar ervaring en kennis en op grond van persoonlijke contacten met klaagster, ook doen. Iets anders is het meedelen van dat voorlopige oordeel aan derden. Uiteraard zal dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zijn toegestaan, waarbij nog in het bijzonder voorzichtigheid moet worden betracht wanneer de mededeling een voorlopig oordeel betreft.

Die voorzichtigheid heeft verweerster niet betracht bij de informatie die zij aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft gegeven. Het klachtonderdeel dat ten onrechte geen toestemming aan klaagster is gevraagd voor het doen van mededelingen aan de Raad voor de Kinderbescherming, is gegrond. Verweerster had daarvoor toestemming aan klaagster moeten vragen c.q. haar tenminste moeten meedelen welke informatie zij over klaagster aan de raad zou geven. Het college acht de maatregel van waarschuwing een gepaste reactie. Het college wijst daarbij erop dat verweerster ook al eerder, zelfs nog voor zij klaagster had gesproken, zonder overleg met klaagster informatie over klaagster had gegeven in de verwijzingsbrief van 30 oktober 2009.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht deels gegrond en legt verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- bepaalt dat de beslissing zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Psychotherapie en De psycholoog.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, M.W.D. Nijhoff-Huijsse, dr. R.J. Takens en L. de Nobel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011 in aanwezigheid van de secretaris.