ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1205 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10141

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1205
Datum uitspraak: 04-07-2011
Datum publicatie: 04-07-2011
Zaaknummer(s): 10141
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt huisarts (destijds in opleiding) dat hij het wratje in het gebied bij haar borstbeen niet had mogen verwijderen omdat zij nadien van andere artsen begrepen heeft dat er in dat gebied nooit gesneden had mogen worden. Ongegrond.

Uitspraak: 4 juli 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 oktober 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

huisarts

werkzaam te D

verweerder

gemachtigde mw. mr. A.M.P. Smilde te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         het medisch dossier en de daarbij behorende cd-roms

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 25 mei 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is als arts werkzaam sedert 2002. Hij is bij twee ziekenhuizen werkzaam geweest op afdelingen cardiochirurgie, cardiologie, intensive care en spoedeisende hulp. Van december 2007 tot september 2008 was hij werkzaam als derdejaars huisarts in opleiding in de praktijk van de huisarts van klaagster. Als zodanig zag verweerder klaagster op 2 mei 2008 in de praktijk. Klaagster vroeg (onder meer) om verwijdering van een wratje in het gebied van haar borstbeen, om cosmetische redenen. Verweerder stelde haar voor het wratje te verwijderen. Hij heeft tegen klaagster gezegd dat er wel een litteken zichtbaar zou blijven, dat hij geen garantie kon geven en het resultaat niet van tevoren kon voorspellen.

Op 5 mei 2008 heeft verweerder het wratje verwijderd. De ingreep verliep zonder problemen. Op 13 mei 2008 zijn de hechtingen verwijderd door de assistente. In het patiëntendossier is daarover niets aangetekend.

Op 3 juli 2008 verscheen klaagster op het spreekuur van verweerder. Verweerder zag een rode gezwollen wond, wat hij kwalificeerde als een onrustige wond met microabcesjes. Op 7 juli 2008 heeft hij wat abcesjes ingeprikt; er kwam wat vocht uit. Op 24 juli 2008 zag verweerder klaagster terug; er was geen verbetering opgetreden. Hij heeft klaagster daarom doorgestuurd naar de chirurg voor verdere wondzorg. De chirurg heeft klaagster gezien op 28 juli 2008. Deze achtte een behandeling op dat moment niet geïndiceerd, maar wilde zes maanden wachten of spontane regressie zou optreden. Op 11 november 2009 heeft de chirurg een excisie uitgevoerd, met een nog lelijker litteken als gevolg. Daarna hebben behandelingen door een plastisch chirurg wel de ontsteking verminderd, maar zij hebben niet geleid tot een beter resultaat.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij het (een speldenknop grote) wratje niet had mogen verwijderen. Op die plek had nooit gesneden mogen worden. Klaagster is tot die stelling gekomen door opmerkingen van andere artsen.

4. Het standpunt van verweerder

Het college zal op het standpunt van verweerder, voor zover nodig, hierna ingaan.

5. De overwegingen van het college

De kern van de klacht is het door opvolgende behandelaars van klaagster ingegeven verwijt dat verweerder in het betrokken gebied niet had mogen snijden.

Verweerder heeft hiertegen terecht aangevoerd dat er geen richtlijn bestaat die bepaalt dat het snijden in het sternaal gebied in een dergelijk geval niet is toegestaan. Maar ook overigens is het college van oordeel dat er geen regel bestaat die in het onderhavige geval verweerder ervan had moeten weerhouden om de ingreep te verrichten. Ook later, toen verweerder in een aantal abcesjes heeft geprikt, is verweerder gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Ten slotte merkt het college nog op dat is komen vast te staan dat verweerder klaagster heeft geïnformeerd over de onvoorspelbare gevolgen van de ingreep.

De klacht zal als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, G.H.M.I. Beusmans, A.F.A. van de Reepe en E.C.M. Bollen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2011 in aanwezigheid van de secretaris.